Inleiding
Binnen het fascinerende eilandenrijk Indonesië
heeft het gebied Nieuw-Guinea misschien nog wel
het meest tot de verbeelding gesproken: bedekt met
tropisch regenwoud, doorsneden door woeste ri
vieren, bewoond door oorlogszuchtige stammen le
vend in het 'stenen tijdperk', waarvan enkele bo
vendien uit koppensnellers en menseneters zouden
bestaan. In de relatief korte tijd dat het eiland aan
de buitenwereld (het westen/Nederland) bekend is,
bleef het door regelmatige nieuwe ontdekkingen
van nog onbekende stammen, de mysterieuze ver
dwijning van Michael Rockefeller en de 'Nieuw-
Guineakwestie' in 1961/62 altijd nadrukkelijk in
de belangstelling staan. Wat de openlegging van het
binnenland van Irian Jaya betreft, hebben de pro
testantse en r.k. kerkgenootschappen, i.e. de missie
en de zending, een belangrijke rol gespeeld. Als
echte ontdekkingsreizigers waren het vaak jonge
paters en zendelingen die de terra incognita bin
nentrokken en er zich als eerste blanken vestigden.
Het eiland heeft een van de rijkste taalverscheiden-
heden (zo'n 700 talen) ter wereld, daarentegen ken
nen de bevolkingsgroepen van zichzelf geen schrif
telijke traditie. De vestiging van handelaren van
andere Indonesische eilanden bracht in de kustge
bieden het schrift. Maar het is pas met de komst van
de westerse overheids- en kerkelijke organisaties in
de twintigste eeuw dat er van een eerste systemati
sche schriftcultuur en archiefvorming sprake is.
Hoe er over de openlegging van het land ook moge
worden gedacht, het is een feit dat het materiaal dat
in verband daarmee is voortgebracht cultuurhisto
risch van groot belang is.
Nog steeds wordt in Irian Jaya uitgebreid missie en
zending bedreven, de omstandigheden en de struc
tuur waarin zijn echter - zeker bij de Franciscanen -
sterk veranderd. Werden hun missiegebieden tot
voor kort nog bestuurd door de orde vanuit het
(voormalige koloniale) moederland, sinds de afge
lopen jaren tachtig is een wereldwijde ontwikkeling
in gang gezet waarbij de missiegebieden werden
losgekoppeld en overgedragen aan de orde in het
land waartoe het gebied formeel behoort. In 1986
vond aldus de ontkoppeling van het Franciscaanse
missiegebied Irian Jaya (en van missiegebieden in
andere landen) met de Nederlandse Franciscaanse
provincie plaats.
Ondanks deze formele scheiding met de missie
in Irian Jaya, voelde het Nederlandse provinciebe
stuur van de Franciscanen, vanwege hun verleden
in en hun betrokkenheid met Irian, de taak om zich
ook van dit verleden rekenschap te geven. Het is de
bedoeling om van de verschillende missiegebieden
de geschiedenis op schrift te stellen, voor enerzijds
alle leden van de eigen orde - in het bijzonder de
(nieuwe) missionarissen - en anderzijds voor alle
andere geïnteresseerden buiten de orde. Omdat er
nauwelijks inzicht bestond ten aanzien van het
bronnenmateriaal in Irian Jaya, besloot het provin
ciebestuur een onderzoek in te stellen naar de staat
en de omvang van de archieven, zo mogelijk gekop
peld aan een globale bestandsopname. Eind de
cember 1992 werd na onderzoek ter plaatse over de
archieven en de mogelijkheden van geschiedschrij
ving door ondergetekende rapport uitgebracht aan
het Definitorium (bestuur) van de Franciscanen.1
Missie
Vergeleken met andere voormalige koloniale terri
toria werd Nieuw-Guinea/Irian Jaya pas vrij laat
opengelegd. Hoewel missie en zending zich er al
rond het midden van de negentiende eeuw vestig
den, bleef hun aanwezigheid lange tijd tot slechts
enkele posten aan de kust beperkt. In het kielzog
van de geloofsverkondigers volgde allengs ook de
vestiging van vertegenwoordigers van het over
heidsbestuur. Maar pas in de twintigste eeuw kwam
de verkenning van het binnenland goed op gang.
Nadat eerst gedurende een aantal jaren de Jezuïeten
actief waren geweest, werd het missiegebied
'Nieuw-Guinea en de Molukken' aan de missiona
rissen van het Heilig Hart (msc) toevertrouwd.2
Het hele gebied is toen tot een zelfstandige aposto
lische prefectuur (in 1920 omgezet in een vicariaat)
verheven. Als een afspiegeling van de religieuze ver
houdingen in het moederland was Nieuw-Guinea
opgesplitst in een noordelijk deel voor de zending
en een zuidelijk deel voor de missie. In 1928 werd
deze scheidslijn echter opgeheven en kreeg de msc
ook noord Nieuw-Guinea tot werkterrein. Van
wege de uitgestrektheid van het land, de moeilij-
208
ke missionaire omstandigheden en het gebrek aan
jonge paters bij de msc werd in 1935 aan de Fran
ciscanen het verzoek gedaan of zij een deel van het
missiegebied wilden overnemen. Al het jaar daarop
werd door Rome het gebied formeel aan de Neder
landse Franciscaner provincie toegewezen: het be
trof het gehele noorden van Nieuw- Guinea, met
inbegrip van de 'Vogelkop'.3 De Franciscaanse mis
sionarissen werkten er onder leiding van een supe
rior of overste, later kustos (met als missiegebied de
kustodie) genoemd. In 1949/50 werd Nieuw-Gui
nea van het vicariaat Molukken afgesplitst en zeifin
de prefecturen Hollandia en Merauke verdeeld.
Daarom werden alle op de Molukken werkzame
Franciscanen naar Nieuw-Guinea geroepen. Bij de
nieuwe indeling kregen zij van de msc ook het ge
bied rond de Wisselmeren erbij. In 1952 kwam
daar verder nog de Mimika in het zuiden bij. Daar
stond tegenover dat in 1954 de 'Vogelkop' weer
werd overgedaan aan de nieuw te Sorong gevestig
de Augustijnen. Het Asmatgebied kwam onder
de zorg van Amerikaanse Kruisheren te staan.
Sindsdien is er aan de missiekaart niet veel veran
derd totdat, zoals gezegd, in 1986 het territoir bij de
Indonesische Franciscaner provincie werd inge
bracht.
De ontwikkeling van de aanwezigheid van de
Franciscanen in Nieuw-Guinea is echter niet zo
simpel als hier wordt geschetst. Parallel aan de mis
sionaire geschiedenis loopt namelijk de opbouw
van de kerkelijke structuur. Nieuw-Guinea kende
aanvankelijk geen r.k. kerkorganisatie, alleen een
door een overste geleide missie. Maar langzamer
hand werd er ook een kerkelijke hiërarchie opge
bouwd, eerst gevestigd buiten Nieuw-Guinea (Kei
eilanden, Molukken), later ook er binnen. De
structuur groeide van prefectuur, via vicariaat naar
bisdom(-men) met dekenaten en parochies. Het
eerste bisdom kwam uiteindelijk in 1966 tot stand,
maar omdat het in de praktijk vrijwel samenviel
met het Franciscaanse missiegebied, werd het vrij
wel geheel gedomineerd en bemand door Francis
canen. De historisch gegroeide binding tussen de
Franciscanen en het bisdom moest op aangeven van
de Propagande Fide te Rome worden aangepast en
duidelijker onderscheiden. Dit leidde in 1973 tot
een overeenkomst waarin de onderlinge verhou
ding werd vastgelegd. Maar in de hedendaagse
praktijk is de sterke onderlinge band, ook in de be
manning, nog steeds prominent aanwezig. De ge
zamenlijke historische wortels en deze band heb
ben een grote weerslag op de archiefvorming ge
had.
Archieven in Irian Jaya
Behalve de kerkelijke archieven zijn er op het eiland
ook overheidsarchieven gevormd. Eerst die van de
Nederlandse overheid tot 1963, dan die van het
overgangsbestuur onder de vlag van de Verenigde
Naties en vervolgens die van het Indonesische be
stuur. Een aantal overheids- en particuliere archie
ven uit de Nederlandse periode berusten op het Al
gemeen Rijksarchief in Den Haag. Fundamentele
bestanden zijn die van het Kabinet van de Gouver
neur en zijn secretarie4 en van het belangrijke kan
toor voor Bevolkingszaken5. Deze archieven zijn
goed toegankelijk en deels op microfilm gezet.
Gouverneur Van Baal merkte indertijd al op dat het
door een gebrekkige ordening en defect beheer
meestal zeer moeilijk is om greep op het in Irian
aanwezige archiefmateriaal te krijgen.6 Voor de
overheidsarchieven geldt dat daar nog steeds. Er be
staat op Irian Jaya nog geen dependance van het Ar-
sip Nasional zoals dat bijvoorbeeld onlangs voor
Sulawesi in Ujung Pandang is opgericht. De ver
wachting is dat iets dergelijks er ook niet snel zal
komen. Daarom kunnen geen archieven worden
overgedragen en blijft alles berusten in primitieve
ruimten bij de overheidsadministraties zelf en, naar
men mij vertelde, in volstrekt chaotische en erbar
melijke omstandigheden. Dit staat in sterk contrast
met de archieven van kerkelijke instanties zoals die
van de r.k. kerk. Zoals in veel ontwikkelingslanden
blijken particuliere archieven en met name die van
de kerken redelijk tot goed bewaard. De aanvanke
lijke mededeling dat het met de Franciscaanse ar
chieven ook zeer slecht gesteld zou zijn, bleek niet
op waarheid te berusten. Zij verkeren in het alge
meen in een redelijke conditie en zijn voor een deel
ook behoorlijk toegankelijk.
Het verrichte onderzoek had alleen betrekking op
de archieven van de Franciscanen. Daarmee blijft
een nog veel groter deel over van alle andere kerke-
[209]