tebegroting voor 1910 een post op te nemen voor
de nieuw te benoemen ambtenaar. Het ordenen en
beschrijven van het oud-archief zou gebeuren on
der toeziend oog van de rijksarchivaris. Feith wees
meteen op de vermenging van de stukken van
Stad en Ommeland: 'het grootste deel van het oud
archief der gemeente Groningen [is] sedert tal van
jaren in het Rijksarchiefdepót in bruikleen ge
plaatst en, volgens het vroeger hier toegepaste sys
teem van ordening gerangschikt tusschen die
van andere colleges en autoriteiten, wier archieven
hier worden bewaard'. Hij achtte het dan ook een
voordeel dat de nieuwe ambtenaar kon profiteren
van de ervaring van 'iemand, die reeds ongeveer
25 jaar deze stukken onder zich heeft gehad en met
de beginselen van het oude systeem vertrouwd is
geweest.'18
In de zomer van 1910 begon de nieuwe ambtenaar
in de rang van commies en met het alleszins redelij
ke salaris van vijftienhonderd gulden per jaar.19 De
24-jarige H.P. Coster, doctorandus in de Neder
landse letteren en kandidaat in de rechten te
Utrecht, was een kennis van de Utrechtse gemeen
tearchivaris Samuel Muller, één van de schrijvers
van de Handleiding.20 Wellicht heeft Feith deze
collega gepolst toen hij zocht naar een veelbeloven
de archiefman en was de komst van Coster hiervan
het resultaat. Coster werd in Groningen voorlopig
ondergebracht op het Rijksarchief, in de kille en
vochtige sorteerkamer op de begane grond. Om
heen en weer lopen tussen het Rijksarchief en het
raadhuis, waar een gedeelte van het stadsarchief lag,
te vermijden, werden de voor het onderzoek van
het moment belangrijke stukken in deze kamer ge
deponeerd. Het ordenen en inventariseren begon
met de stukken van vóór 1594, die als het belang
rijkste deel van het stadsarchief beschouwd werden.
Vier jaar werkte Coster aan een systematische orde
ning en beschrijving van de stukken uit het oude
stadsarchief. Dit was zijn belangrijkste taak. Maar
Coster deed meer: hij beschreef de verzameling
kaarten en regesten die zich op het bureau van de
rentmeester, later ingenieur der stadsbezittingen
bevond, beschreef de uitgebreide verzameling kaar
ten en tekeningen, maakte regesten van oorkon
den, beschreef delen, charters en andere losse stuk
ken, en hield de registers van het nieuw-archief bij.
Het rijksarchiefgebouw op de hoek van de voorma
lige Grote Snor en de Singelstraat achter het provincie
huis, in gebruik van 1882 tot 1921. Het gebouw is
thans bibliotheek en ontvangstruimte van het provin
ciehuis. Foto: J.G. Kramer, Groningen
Een van de meest spannende taken van Coster was
het opsporen van stadsarchivalia. Eén tot twee da
gen per week vertoefde hij op het stadhuis op zoek
naar archiefstukken die zich op allerlei onverwach
te plaatsen, zoals een zolder of een overloop, kon
den bevinden. Op het stadhuis was het aantal ar
chiefkamers inmiddels uitgegroeid tot drie, waar
van de inhoud voor het grootste gedeelte al eens
beschreven was.21 Tenslotte beantwoordde hij de
correspondentie, 'meestal over onderwerpen van
genealogischen aard', waarbij in voorkomende ge
vallen een ambtenaar van de Burgerlijke Stand bij
sprong.22 Coster wist blijkbaar ook nog tijd vrij te
maken voor promotieonderzoek, want hij promo
veerde in 1914.
[176]
Toch zullen deze vooroorlogse jaren niet al te hec
tisch zijn geweest. De ambtenaren werkten van on
geveer half tien tot vier, onderbroken door een
middagpauze van anderhalf uur. In de winter wa
ren de werkdagen nog korter. Door de ligging van
het archiefgebouw tussen andere hoge gebou
wen kon de vroege winterse schemering het werken
zelfs midden op de dag onmogelijk maken. In dat
geval sloot het archiefgebouw om drie uur voor zo
wel ambtenaren als eventueel aanwezig publiek.
Bezoekers waren er nog nauwelijks. In het jaar 1913
ontving Coster zeven bezoekers, merendeels hoog
opgeleide heren die beroepshalve onderzoek de
den.23 Niettemin werd er al geklaagd over bezoe
kers die 'het rustig voortwerken aan werk, dat rus
tig moet worden gedaan' belemmerden.24 De
klimaatbeheersing in de depots geschiedde door
'bij helder zomer- en winterweder met overleg te
luchten en bij vochtige weersgesteldheid flink te
stoken'. Om het risico van brand zo klein mogelijk
te houden, was er geen elektrische verlichting in
de depots en werkvertrekken.23 Wie 's avonds wil
de werken moest bij daglicht de stukken uit de
depots tevoorschijn halen, want het gebruik van
kaarsen en petroleumlampen in de depots was ta
boe.2,6
In 1914 voltooide Coster de concept-inventaris van
het eerste deel van het oud-archief van de stad, het
gedeelte tot de Reductie van 1594. De Eerste We
reldoorlog stond op uitbreken en de toekomst was
onzeker. Costers aanstelling in Groningen liep ten
einde en het gemeentebestuur leek weinig te voelen
voor een verlenging.23" Coster vond per 1 augustus
een baan als chartermeester aan het Rijksarchief in
Noord-Brabant en verdween naar 's-Hertogen-
bosch. Nederland mobiliseerde en het Groningse
stadsbestuur besloot 'tengevolge van de buitenge
wone tijdsomstandigheden' Costers opengevallen
plaats niet te vervullen.28 Mr J.G.C. Joosting, de
opvolger van de het jaar tevoren overleden rijksar
chivaris Feith, pleitte bij burgemeester en wethou
ders voor het aanstellen van een wetenschappelijk
gevormd man tot vast gemeentearchivaris. In een
gesprek met het College wees hij op de noodzaak
van het aanstellen van een gemeentearchivaris wan
neer de tijden weer normaal zouden zijn. Zijn in
spanningen waren niet tevergeefs.29
Periode Coster 1918-1951:
'een modernen archiefman'
Na de oorlog besloot het gemeentebestuur over te
gaan tot het aanstellen van een gemeentearchivaris.
Daarbij gingen de gedachten al snel uit naar de be
kwame ambtenaar die in de jaren 1910-1914 het
oud-archief van de gemeente had geordend. In het
zelfde jaar 1918 werd de eerste Archiefwet van
kracht, waarvoor de Vereniging van Archivarissen
in Nederland sinds haar oprichting in 1891 krach
tig had geijverd. De nu bij wet vastgelegde open
baarheid en toegankelijkheid van overheidsarchie
ven zal voor het Groningse gemeentebestuur ook
een aanleiding zal zijn geweest om het beheer van
zijn archief eindelijk in professionele handen te ge
ven. Krachtens de Archiefwet ressorteerde de ge
meentearchivaris niet meer als voorheen onder de
secretarie, maar werd hij benoemd door de ge
meenteraad, wat een versterking van zijn positie in
hield.
Op 17 augustus 1918 werd dr H.P. Coster door de
raad benoemd tot gemeentearchivaris van Gronin
gen. Enkele maanden later volgde de aanstelling
van Hendrik de Vries als schrijver. De Vries zou
zich ontwikkelen tot een van de meest vooraan
staande dichters van Nederland en was daarnaast
schilder en tekenaar. Een groot deel van zijn werk
zame leven bracht hij met tegenzin door op het Ge
meentearchief als een soort manus-van-alles. Tus
sen De Vries en de formele Coster boterde het niet
zo. Anton van der Vet, die jarenlang met De Vries
correspondeerde, zei hierover: 'Hij [De Vries] is ja
ren geteisterd door een chef met wie hij niet kon
opschieten. Als Hendrik de vakantie in Spanje
voelde naderen, dan werd hij gespannen. Daar leef
de hij naartoe. Dat merkte dan die chef, en die ging
dan judassen, dat kon hij niet hebben Vergeet
niet: poëzie was zijn bestaansgrond. Dat baantje
deed hij louter om den brode'.30
In het najaar van 1918 verzocht Coster om verdere
uitbreiding van het personeelsbestand met 'iemand
van algemeene ontwikkeling' die moest worden be
last met de toekomstige bibliotheek van het archief,
het verstrekken van schriftelijke inlichtingen en het
beschrijven van de nieuwe, nog over te nemen ge-
[i77]