Het is slechts een lichte voorkeur die gestoeld is op de verdeling van de respondenten over de vijf mo gelijke antwoorden. Zoals gezegd is deze verdeling bij de meeste vragen in het onderzoek van het raf redelijk gespreid: gemiddeld antwoordt circa 20% met zeer goed, circa 40% met goed, circa 20% met noch goed/noch slecht en van de rest de meesten met slecht. Dit gemiddelde is uit de losse pols hier opge schreven en in de resultaten van het RAF is ook op te merken dat er antwoorden op vragen zijn die een andere verdeling over de vijf mogelijke antwoorden laten zien. De antwoorden op vergelijkbare vragen (meteen schaalindeling mgoed, voldoende, matigen slecht) in de enquêtes van het ranb, ral en rao laten een beeld zien met een wat lagere spreiding (meestal kiest 80% woov goed of voldoendeterwijl dat beeld bij de meeste vragen voorkomt. Aangezien een enquête wordt gehouden om iets te weten te komen lijkt het minder gewenst, wan neer elke vraag een zelfde antwoord krijgt, waarbij dat antwoord ook nog voorspelbaar is (ongeveer 80% geeft minimaal een voldoende). Blijkbaar la ten respondenten, wanneer ze twijfelen tussen een licht positieve en een licht negatieve beoordeling, de balans eerder door slaan naar een licht positieve beoordeling. De manier waarop de bezoekers bij de enquête van het raf een antwoord konden in vullen, waarbij ze ook nog konden kiezen voor een neutrale middencategorie {noch goed/noch slecht), was misschien de oorzaak van een wat grotere dif ferentiatie binnen de groep van respondenten. Een dergelijke differentiatie is vanuit het oogpunt van de onderzoeker gewenst, omdat daarmee de resul taten van een bezoekersonderzoek aan informa tieve kracht kunnen winnen, zonder daarmee te letten op de positieve of negatieve lading van die informatieve kracht. Deze voorkeur voor de ant- woordschaal van het raf en de motivering daarvan is voor het grootste deel intuïtief en daarom ook aanvechtbaar. Het is goed denkbaar dat er nog an dere mogelijkheden zijn. Resultaten Ondanks deze aan- en opmerkingen bij de ge bruikte methoden kan er met behulp van de gepu bliceerde resultaten op een aantal punten wel een aardige dwarsdoorsnede worden gemaakt. Het zal gezien het voorgaande geen verwondering wekken dat vooral de categorie vragen die het profiel van de bezoeker tot onderwerp heeft, hiervoor bij uitstek geschikt is. Met behulp van taartdiagrammen zal worden weergegeven welke proporties van de groep respondenten voor welk antwoord hebben gekozen. Per vraag zal worden aangegeven hoe groot het totaal aantal respondenten is (n) en wel ke archieven voor het diagram gegevens hebben geleverd. •anders (2,7%) studie (5,1 werk (4%) Reden bezoek N 1433; RANB, RAL, RAO, RAF Canders (12%) wetenschap (8%) Y genealogie (80%) Onderwerp bezoek N 610; RANB, RAL Opvallend is de vrij eenzijdige samenstelling van de bezoekersgroep, gezien de motivatie om naar het archief te komen: bijna 90% maakt voor een hobby gebruik van een archief, terwijl 80% gene alogisch onderzoek doet. Het is zeer aannemelijk dat de meeste hobbyisten zich bezig houden met dat genealogisch onderzoek, maar dit soort kruis verbanden is in de rapportages over de bezoekers- onderzoeken te weinig gemaakt. De vragen naar aantal bezoeken, leeftijd en her komst van de bezoeker geven een wat gevarieerder beeld. Een grote groep (43%) is al meer dan tien keer bij een archief binnen geweest en een bijna even grote groep (47%) minder dan zes keer. Hoe wel ook dit niet voldoende gedocumenteerd is, [278] rijst het vermoeden dat van de groep vaste bezoe kers (meer dan tien keer) het grootste deel zich vooral toelegt op genealogisch onderzoek als hob by. De leeftijd van de bezoeker levert weinig verras singen op. De herkomst van de onderzoeker brengt aan het licht dat het grootste deel van de be zoekers (51,1%) niet afkomstig is uit de regio waar het archief is gehuisvest. 2-5 keer (26%) Aantal bezoeken N 610; RANB, RAL, RAO, RAF Leeftijd bezoeker N 610; RANB, RAL, RAO Veraf 51,1% Nabij 48,9% Herkomst bezoeker N 1433; RANB, RAL, RAO Conclusie Jammer genoeg was het in dit korte artikel niet mogelijk om uitgebreid op de inhoudelijke resul taten van de vier bezoekersonderzoeken in te gaan. Voor zover mogelijk is het bezoekersprofiel dat door alle vier de enquêtes redelijk uniform is on derzocht, in een samengevatte vorm gepresen teerd. Uit deze gegevens komt een beeld naar voren van de bezoeker van een Rijksarchief dat sterk in de richting wijst van een amateur-onderzoeker die re delijk vaak komt om genealogisch onderzoek te verrichten. Voor de overige categorieën vragen zijn de aanbevelingen die in een deel van de rapporten over de bezoekersonderzoeken worden genoemd, een mooi resultaat van deze enquêtes.3 Niet minder van belang zijn de kanttekeningen die geplaatst konden worden bij de manier van aanpak van de verschillende bezoekersonderzoeken. De stappen die in de toekomst wellicht nog op dit ge bied worden ondernomen, kunnen met het oog op deze kanttekeningen beter op elkaar afgestemd worden. Sommige van deze kanttekeningen zijn in de loop van het betoog al aan de orde geweest. Er is op gewezen dat de vragen in de vragenlijsten in twee groepen kunnen worden ingedeeld: vragen van algemeen belang die in elk bezoekersonder zoek voor kunnen komen en vragen van lokaal be lang die alleen interessant zijn voor de interne or ganisatie van een archief. Het is raadzaam om in de toekomst te komen tot een standaardisering tussen de verschillende rijksarchieven van de groep vra gen van algemeen belang. Tegelijkertijd zal enige reflectie over de afstemming van de antwoordscha- len die in de vragenlijsten worden gebruikt, kun nen bijdragen aan een betere onderlinge vergelijk baarheid van de resultaten van de bezoekersonder zoeken. Om een dergelijke vergelijking in een overkoepelend eindrapport zo goed mogelijk uit te voeren is het aan te raden om in de rapporten over de resultaten van de bezoekersonderzoeken de uit komsten van de enquêtes zo volledig mogelijk op te nemen (in een bijlage), niet alleen de uitkom sten per vraag, maar ook zoveel mogelijk kruisver banden tussen uitkomsten van vragen. Men zou zich kunnen afvragen of er wel een be hoefte bestaat om de resultaten van diverse bezoe kersonderzoeken samen te vatten en met elkaar te vergelijken als dat zoveel voeten in de aarde heeft als uit deze tekst blijkt. Dat die behoefte bestaat en dat dit streven ook een haalbaar streven is, wordt bewezen door de bezoekersonderzoeken die al zijn uitgevoerd: de standaardisering is nog niet vol maakt, maar in een ruwe vorm toch al duidelijk 2-79

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1992 | | pagina 31