af zijn gestandaardiseerd (Vraag: 'Vindt U de kof fie lekker?', mogelijke antwoorden: goed, voldoen de, matig, slecht). De onderwerpen die aan bod komen, worden bepaald door de opstellers van de enquête en niet door de ondervraagden, terwijl de ze worden gedwongen om een duidelijke keuze te maken bij de beantwoording: het is niet of bij na niet mogelijk om een afwijkend of onduide lijk antwoord te geven. Daardoor wordt bewust de mogelijkheid geschapen om de antwoorden van verschillende geënquêteerden op een unifor me wijze met elkaar te vergelijken èn samen te vat ten. Een eerste blik in de vier rapporten waarin de resul taten van de bezoekersonderzoeken worden gepre senteerd, laat zien dat de vragen van de enquêtes in grofweg drie categorieën zijn onder te verdelen. Er is een groep vragen waarmee gepoogd wordt een soort bezoekersprofiel te achterhalen: ze handelen over herkomst, leeftijd, interesse en dergelijke van de bezoeker. Een tweede categorie vragen heeft vooral de dienstverlening van het archief als onder werp: bereikbaarheid en service van receptionist, studiezaalambtenaar en genealogisch correspon dent, gebruiksgemak, kwaliteit en toegankelijk heid van ontsluitingsinstrumenten en collecties als microfilm-leesapparaten en doop-, trouw- en be- graafboeken worden aan de toets der bezoekerskri tiek onderworpen. De laatste te onderscheiden ca tegorie vragen is vooral bedoeld om de mening van de bezoeker aangaande praktische en huishoudelij ke zaken op te tekenen: onderwerpen als 'het rook- zitje', de openingstijden en het bedrijfsrestaurant komen hier aan de orde. Dit brengt meteen een kenmerk van deze en quêtes aan het licht dat de interpretatie van de re sultaten minder eenvoudig maakt dan het op het eerste gezicht lijkt. De reikwijdte of de bruikbaar heid van de antwoorden op de vragen in de diverse categorieën is verschillend per categorie: hiermee wordt bedoeld dat vragen die handelen over de leeftijd of de interesse van de bezoeker of de kwali teit van de service van de studiezaalambtenaar ant woorden opleveren die niet alleen interessant zijn op het lokale niveau in het archief waar de enquête is afgenomen. Meestal zijn dit ook vragen die goed kunnen worden vergeleken met de resultaten van andere archieven. Bovendien is het voor dit soort vragen niet moeilijk om niet alleen tussen archie ven onderling de resultaten te vergelijken, maar ook om deze antwoorden samen te vatten, zodat een mooi totaalbeeld ontstaat voor alle archieven waarin een bezoekersonderzoek is gehouden. Uit de vragenlijsten blijkt al snel dat van de drie al onderscheiden categorieën van vragen de eerste categorie ('bezoekersprofiel') de meeste vragen be vat die algemeen voorkomen. De vier enquêtes maken in die categorie gebruik van praktisch ge lijkluidende vragen. De tweede categorie ('service en diensten') vertoont wat dat betreft een wat min der algemeen beeld, terwijl de laatste categorie vra gen ('praktische en huishoudelijke zaken') het minst eenduidig is. Het is dan ook niet meer dan logisch om een scheiding aan te brengen in de vra gen (en dus ook in de antwoorden) tussen vragen die van algemeen belang zijn (voor alle archieven) en vragen die van lokaal belang zijn (alleen voor het archief dat die vraag in de enquête heeft opge nomen). De algemene vragen zijn dan vragen die in (bijna) alle vier de enquêtes voorkomen over bij voorbeeld de kenmerken van de bezoekers. De vra gen van lokaal belang komen in slechts één enquê te voor, zoals een vraag over een 'rookzitje' in de hal van het archief. Dit onderscheid tussen algemene en lokale vra gen is in de rapporten over de resultaten van de be zoekersonderzoeken niet expliciet vermeld, en dat was waarschijnlijk ook niet de bedoeling. Toch is dit onderscheid impliciet zeker te maken en moet dit ook gemaakt worden, omdat het consequenties voor de interpretatie van de resultaten met zich meebrengt. Antwoorden op lokale vragen kunnen niet met de resultaten van onderzoeken in andere archieven worden vergeleken. Dit is voor vragen in de derde categorie ('praktische en huishoudelijke zaken') niet erg, omdat die per definitie toch alleen op lokaal of intern niveau interessant zijn. Maar jammer genoeg is er een aantal vragen uit de twee de categorie ('service en dienstverlening') die door de manier waarop ze soms wel en soms niet zijn op genomen in de vragenlijsten, tot de lokale vragen gerekend moeten worden, terwijl dat eigenlijk niet de bedoeling geweest kan zijn. De vragen in de eer ste categorie ('bezoekersprofiel') zijn zoals gezegd voor alle enquêtes vrijwel gelijk. [276] De voorlopige conclusie wat betreft deze pro blematiek mag duidelijk zijn: een vergelijking tus sen de resultaten van enquêtes uit verschillende ar chieven kan beter uitgevoerd worden, wanneer er bij het opstellen van de vragenlijsten rekening mee wordt gehouden dat de vragen van algemeen be lang in alle enquêtes hetzelfde moeten zijn. Daar naast kunnen dan per archief vragen worden toe gevoegd die slechts' op lokaal niveau interessant zijn. Over de groep van algemene vragen moet dan wel consensus bestaan tussen de diverse archieven. Naast het probleem van de verschillen in vragen tussen de vragenlijsten duikt er een ander pro bleem op dat rechtstreeks voortkomt uit de manier waarop de vragenlijsten zijn samengesteld. De meeste vragen die voorkomen in de enquêtes zijn meerkeuzevragen. Dit hoeft op zichzelf geen pro bleem te zijn, ware het niet dat de keuzes die ge maakt kunnen worden door de geënquêteerde, nogal verschillen in de vier vragenlijsten. Dit bete kent dat wanneer een bepaalde vraag wat betreft formulering in alle vier de vragenlijsten exact het zelfde is, de vergelijking van de resultaten nog steeds niet mogelijk is, doordat de antwoorden waaruit gekozen kan worden niet hetzelfde zijn. Eén van de meest opvallende verschillen kan hier als voorbeeld dienen. Nogal wat vragen gaan over de kwaliteit van de geleverde diensten. Bij drie van de vier enquêtes kan bij dit soort vragen worden ge kozen uit de antwoorden goed, voldoende, matigen slecht. Alleen is bij het bezoekersonderzoek van het raf gebruik gemaakt van een andere indeling, na melijk zeer goed, goed, noch goed/noch slecht, slecht en zeer slecht (m de vragenlijst zelfkon de geënquê teerde een vierkantje zwart maken van een rijtje van vijf vierkantjes waar aan het ene uiteinde de vermelding zeer goed stond en aan de andere kant de vermelding zeer slecht) In alle vier de enquêtes komt een vraag voor over de uitleg bij het gebruik van de DTB-boeken. Van de bezoekers van het rao vindt 56,2% deze uitleg goed, 34,3% voldoende, 8,4% matig en 1,1% geeft het oordeel slecht. De bezoekers van het raf ant woordden als volgt: 27% zeer goed, 52% goed, 17% noch goed/noch slecht, 4% slecht en 0% zeer slecht. De vraag is nu natuurlijk hoe deze twee uit komsten met elkaar vergeleken kunnen worden, met andere woorden, welk van de vijf percentages van de vraag van het raf moet bij welk ander per centage worden opgeteld zodat er maar vier cate gorieën over blijven die kunnen worden vergele ken met de vier percentages van het rao. Zulk een bewerking achteraf is op basis van puur principiële overwegingen natuurlijk niet toelaatbaar en wan neer er uit praktische overwegingen toe wordt overgegaan, moet altijd worden bedacht dat elke beslissing in deze arbitrair is en een vertekening van de resultaten veroorzaakt. Voor de vergelijking die in dit artikel gemaakt wordt, is er gebruik gemaakt van de volgende om zetting voor de antwoordkeuzes bij het raf: zeergoed g0ed goed noch goed/noch slecht voldoende slecht matig zeer slecht slecht Deze herijking is gebaseerd op de verdeling van de respondenten over de mogelijke antwoorden bij de diverse vragen. Bij de drie onderzoeken die ge bruik maakten van de schaal met vier antwoord mogelijkheden, koos gemiddeld 80% van de re spondenten voor de antwoorden goedoï voldoende, van de rest koos het overgrote deel voor het ant woord matig. In het onderzoek van het raf is 80% van de respondenten meestal verdeeld over de ant woorden zeer goed, goed en noch goed/noch slecht. Vandaar dat voor deze manier van omzetten is ge kozen om een vergelijking mogelijk te maken. Binnen het bestek van dit artikel kan nu wel arbi trair worden gekozen voor een methode die het mogelijk maakt om de resultaten van het raf met de overige drie uitkomsten te vergelijken, maar van een geheel andere orde is de vraag welke methode nu beter is: de vijf mogelijke standaardantwoorden van het R a F of de schaalindeling i n vier categorieën van de andere drie archieven. Zonder naar de resul taten te kijken geniet één van beide indelingen niet zonder meer de voorkeur: de keuze voor de één of voor de ander is zuiver arbitrair. Maar wanneer de resultaten er bij worden betrokken (en dat kan dus alleen achteraf, nu de onderzoeken al zijn uitge voerd), moet de voorkeur wellicht uitgaan naar de schaal met de indeling in zeer goed, goed, noch goed/noch slecht, slecht en zeer slecht van het raf. [277]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1992 | | pagina 30