3.2 Personeel Een volgend kernprobleem van het nazorgpro ject betrof de personele aspecten, die in het regi stratuurrapport evenmin uitgebreid aan bod kwa men. Deze aspecten hadden allereerst betrekking op de administratieve ondersteuning van de na zorg. Omdat een juist inzicht in de snelheid waar mee de caesureringsarbeid aan de afzonderlijke archieven verricht kon worden, ontbrak - immers, het registratuurrapport ging slechts uit van al gemeen aanvaarde grootheden - bleek de afstem ming van de omvang van de caesureringsarbeid op de noodzakelijke administratieve ondersteuning meermaals problematisch met als gevolg een on toereikende dienstverlening (lees gebrekkige infor matieverstrekking). Van tijd tot tijd dienden de caesureringswerkzaamheden afgebroken te wor den, in het geval van de Sociale Dienst vooralsnog zelfs definitief. In de tweede plaats was er bij de Gemeentelijke Brandweer, het Openbaar Slachthuis en de Sociale Dienst sprake van onvoldoende kwalitatief en kwantitatief personeel voor een verantwoord ar chiefbeheer. Dit betekende dat de nazorgambte naar zich hier naast de caesurering tevens moest bezighouden met het opzetten van nieuwe dyna mische archiefbestanden, in een enkel geval zelfs met de opberging van omvangrijke hoeveelheden afgedane stukken. 4 Aanbevelingen In het voorafgaande werd een beeld geschetst van de nazorgwerkzaamheden aan de archieven binnen het gemeentelijke en streekgewestelijke apparaat. Tevens werd een analyse van de tijdens de bewer kingsfase ondervonden problemen geboden. Op basis hiervan zijn tenslotte enige aanbevelingen te doen, die elders hun nut zouden kunnen bewijzen. Daarbij valt een viertal aspecten in het oog. A Fundamenteel voor het slagen van een nazorg project is een geregeld overleg tussen de betrokken dienstenen afdelingen. Dit overleg dient zowel be trekking te hebben op de voorbereiding, als op de uitvoering en de evaluatie daarvan. Samenwerking met begrip voor ieders eigenheid (lees belangen) vormt de sleutel tot een effectieve en doelmatige nazorg.2 B Gezien de wisselende deelname van diensten en afdelingen en mogelijk tussentijdse organisatorische ontwikkelingen is het raadzaam een projectorgani satie te installeren met als taakstelling de voorberei ding en de coördinatie ten aanzien van de uitvoering van de nazorg. In dit verband is het van eminent be lang regelmatige rapportage van de projectopzet en - voortgang te doen, opdat aanpassingen aan zich wij zigende omstandigheden soepel kunnen verlopen. C De slaagkans van een nazorgproject wordt over wegend bepaald door de voorbereiding. Deze dient zich te richten op een organisatieonderzoek bij de verschillende diensten en afdelingen. Dit le vert het voordeel op dat men een totaalbeeld ver krijgt van de archiefvorming en -ordening (inclu sief werkmethodes en huisregels) bij de betreffende organen. Het eventuele gemis aan ordeningsplan nen kan hiermee worden ondervangen. Bovendien stelt het onderzoek in staat tot bepaling van de be werkingssnelheid per archief(onderdeel) - dus een betrouwbare tijds- en capaciteitsplanning-, terwijl caesuren per archief(onderdeel) alsdan verant woord aangelegd kunnen worden. Op grond hier van kan men de fysieke (ver)plaatsing(en) van de verschillende archieven in kaart brengen en de toe gankelijkheid van de archieven (lees dienstverle ning) tijdens de bewerkingsfase regelen (inclusief voorlichting aan gebruikersgroepen). In dit ver band zij vermeld dat de reguliere inspectierappor ten het euvel vertonen van een te grote nadruk op archieftechnische beheersaspecten om als prak tisch handvat voor semi-statische nazorgactivitei ten te kunnen dienen.3 D De projectuitvoering kan het best geschieden aan de hand van een concreet werkplan, samen te stellen in geregelde samenspraak met de betrokken diensten en afdelingen (met name de documentai re informatieverzorgers). In dit werkplan kunnen dan de onder c aangeduide facetten aan de orde ge steld worden. Hierbij zij opgemerkt dat de in het plan neergelegde planningen flexibel toepasbaar dienen te zijn: te strakke schema's kunnen bij uit voering op een weerbarstige documentaire infor matiepraktijk stuiten. [268] Samenvattend kunnen we stellen dat het Roosen- daalse praktijkvoorbeeld aantoont dat een zuiver archieftechnische benadering bij de uitvoering van een semi-statisch nazorgproject problemen kan veroorzaken. Deze kunnen goeddeels ondervan gen worden door de documentaire informatie praktijk als uitgangspunt voor de nazorg te kiezen. In concreto betekent dat een voortdurende samen werking tussen alle betrokken diensten en afdelin gen op basis van een flexibel hanteerbaar werkplan. Dit roept meteen de - hier overigens onbeantwoor de - vraag op of het de meest logische en verstandi ge keuze is de archivaris semi-statische nazorgpro jecten te laten leiden. Deze vraag past dan weer in een breder kader, namelijk dat van de rol en de be tekenis van de archivaris binnen het gemeentelijk bestel. Wellicht dat het hier beschreven praktijk voorbeeld als uitgangspunt voor een discussie hier omtrent kan dienen. Summary Management of semi-current records. An example from the municipal prac tice (C.J. Heeren) In 1986 a report was compiled by the municipal archive of Roosendaal and Nispen on the problems of the control and maintenance of current and se mi-current records within the municipal and re gional apparatus. Recommendations were made with regard to a more efficient way of managing these records. How these recommendations were followed up is described in this article. Noten i Tijdens de samenstelling van het 'registratuurrapport' in 1986 be schikte de Roosendaalse gemeen te-archivaris drs P. M. Toebak nauwelijks over concrete erva ringsgegevens ten aanzien van de bewerking van semi-statische co- de-archieven. Dit verklaart zijn ta melijk globale normstelling aan gaande de haalbare snelheid bij se mi-statische nazorgactiviteiten. Vanaf begin 1988 geeft Toebak als gemeente-archivaris van Breda daarentegen leiding aan het per 1 januari 1987 opererende bureau semi-statische archieven. Dit bu reau, bemensd door een tweetal opgeleide ervaren full-time krach ten, richt zich uitsluitend op de opschoning van code-archieven. De hieruit voortgevloeide erva ringsgegevens stelden de gemeen te-archivaris in staat in zijn op 30 oktober 1991 gepresenteerde beleidsnota Het 'archiefmet een toekomst, van 1279 naar2006 tame lijk concrete bewerkingsnormen te hanteren. Bij inzet van één persoon luiden deze als volgt: 3 strekkende meter per maand bij ongestructureerde archieven (geen dossiervorming; niet afgesteld op vernietigings- en bewaartermij nen) 6 strekkende meter per maand bij gestructureerde rubrieks- en zaaksgewijs geordende code-ar chieven (dossiervorming afgesteld op vernietigings- en bewaartermij nen) 20 strekkende meter bij seriële be standen (bijlagen tot de gemeente rekening, salaris-, verbruikersad ministraties). Bij de berekening van deze normen is dan wel uitgegaan van een be- schrijvings-, ordenings- en vernie tigingsmethode die (sterk) vereen voudigd is en afwijkt van de me thode van het beschrijvend inventariseren. Met andere woor den: het eindresultaat wordt ge vormd door 'veredelde plaatsings lijsten'. Van code-archieven wor den slechts beschrijvende inventarissen vervaardigd indien de taken en bevoegdheden van de archiefvormende organen, gekop peld aan het historisch belang, daartoe aanleiding geven (bijvoor beeld secretarie-archief). Tijdens het op 3 en 4 juni jongstleden door de Landesarchiv- beratungsstelle te Brauweiler (Duitsland) georganiseerd inter nationaal archiefsymposium heeft gemeente-archivaris Toebak de le zing 'Die Inventur moderner Archive einer Gemeindeverwal- tung. Selektion, Beschreibung, Ordnung und Vernichtung in Breda'gehouden. Daarin zet hij in heldere bewoordingen uiteen hoe men vanaf 1987 binnen de gemeente met de semi-statische archiefproblematiek is omge gaan. De hierboven aangehaalde bewerkingsnormen verkregen bij die gelegenheid internationale bekendheid. 2 E. Pelzers, 'Documentair informa tiebeheer en public relations', in: Overheidsdocumentatie 10(1992), 235- [269]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1992 | | pagina 26