kantoor geplaatst. Lopende zaken, geldende voor schriften en plaatselijke verordeningen en regle menten vonden een plaats in het nieuw gevormde dynamische archief. De te vernietigen bescheiden in de nieuw aangelegde dossiers werden achter een tabstrook met specifieke kleuraanduiding ge plaatst om de toekomstige periodieke vernietiging mogelijk en eenvoudig (lees arbeidsextensief) te maken. De caesurering vond in nauw overleg met de documentaire informatieverzorgers plaats. De caesuurdatum werd bepaald op i januari 1987 en was ingegeven door de geschatte gemiddelde af doeningstermijn van de archiefbescheiden. Met betrekking tot de af te voeren dossiers vormden kennis van de organisatie, haar taak- en doelstel lingen en de toegepaste procedures en werkwijzen de leidraad. Na de caesurering van het archief van de dienst Gemeentewerken volgde in de periode maart-ok- tober 1988 de caesurering van het archief van de dienst Stadsontwikkeling. Ook hier was de proble matiek groot. Allereerst werd de caesurering van het bestaande semi-statische archiefblok ter hand genomen, met uitzondering van series met een ho ge raadpleegfrequentie (bijvoorbeeld bouwver gunningen). Vervolgens werden de decentraal ge plaatste archiefbestanden van de verschillende afdelingen bewerkt. Vanwege de complexiteit van de behandelde zaken verliep de caesurering bij de dienst Stadsontwikkeling aanzienlijk minder voortvarend dan bij de dienst Gemeentewerken. Deze situatie noodzaakte tot regelmatig overleg met de documentaire informatieverzorgers. De caesuurdatum werd bepaald op 1 januari 1985. Al spoedig bleek echter dat een aanzienlijke hoeveel heid archiefbescheiden nog zo frequent werd ge raadpleegd dat terugplaatsing in de archiefruimte van de dienst noodzakelijk was en de numerieke toegang op de afgevoerde stukken alsnog aanpas sing behoefde. Als gevolg van de caesureringswerkzaamheden bij de diensten Gemeentewerken en Stadsontwik keling en het Gemeentelijk Woningbedrijf werden zulke grote hoeveelheden archivalia afgevoerd naar de semi-statische archiefruimte van het stadskan toor dat fysieke plaatsingsproblemen ontstonden. Mede op verzoek van de administratie werd daarop besloten selectie en vernietiging direct op de cae surering van deze archieven te laten volgen en niet te wachten totdat binnen het gehele gemeentelijke en streekgewestelijke apparaat de caesurering zou zijn voltooid. Hier vond dus een principiële veran dering plaats in de vooropgezette werkmethode. Wegens kwalitatief en kwantitatief personeelsge brek werden in december 1988 de dynamische ar chiefbestanden van de Gemeentelijke Brandweer en het Openbaar Slachthuis van de semi-statische afgescheiden en opnieuw geordend. In de aan- vangsmaanden van 1989 vond dit laatste tevens plaats bij de Sociale Dienst. Ernstige problemen deden zich voor bij de caesurering van de cliënten dossiers. Er bleek onvoldoende administratieve ondersteuning te kunnen worden geleverd om het tempo van de operatie te volgen. Daarnaast ont brak het aan concrete plannen voor verbetering van het archiefbeheer. De werkzaamheden werden dan ook tot nader order uitgesteld. In de periode mei-juni 1989 werden de bouw- dossiers van de afdeling Bouw- en Woningtoezicht van de dienst Stadsontwikkeling gecaesureerd. Als caesuurdatum werd 1 januari 1940 aangehouden. Kennelijk bleek deze onjuist gekozen omdat de dossiers daterend van vóór 1940 ondanks toezeg gingen niet naar de archiefbewaarplaats overgedra gen werden: hun raadpleegfrequentie liet dit niet toe. In de periode juli-november 1989 vond de se lectie ter vernietiging van de semi-statische archi valia van de dienst Gemeentewerken en van het Gemeentelijk Woningbedrijf. Hier werd dus de lijn voortgezet van de veranderde werkmethode. In februari-juni van 1990 kreeg de selectie en vernie- tiging van de bijlagen tot de gemeenterekening uit de periode 1936-1974, haar beslag. Na ampel be raad werd gekozen voor integrale vernietiging van deze bescheiden, waarbij echter originele akten en verzamelstaten j en k van vernietiging uitgezon derd werden. Gedurende de periode juli 1990-februari 1991 werd in het kader van de aanstaande verhuizing van het gemeentearchief door een tweetal archief medewerkers, waaronder de nazorgambtenaar, een uitputtende inventarisatie uitgevoerd naar alle te verhuizen archiefbestanden en collecties, zowel in de archiefbewaarplaats als in de archiefruimten van de gemeentelijke en streekgewestelijke dien sten. Op basis hiervan werd in de periode tot fe- 266 bruari 1992 hun plaatsing in de nieuwe archiefde pots nader (geautomatiseerd) uitgewerkt. Tegelijk met de inventarisatie vond selectie en vernietiging van daarvoor in aanmerking komende archiefbe scheiden plaats, zo onder meer bij de Gewestelijke Geneeskundige Dienst en het Gemeentelijk Ener gie- en Waterleidingbedrijf. Samenvattend kan men zeggen dat de caesure- rings- en (gedeeltelijke) opschoningsoperatie, zij het vanaf juli 1990 met tussenpozen, binnen an derhalfjaar was voltooid. Het registratuurrapport ging uit van een geschatte arbeidsduur van vier jaar. Wel dient daarbij te worden aangetekend dat een omvangrijk deel van het archief van de Socia le Dienst (cliëntendossiers) noodgedwongen van bewerking werd uitgesloten, terwijl het archief van de politie door eigen personeel werd gecaesureerd. De privatisering van het Gemeentelijk Energie- en Waterleidingbedrijf per 1 januari 1988 betekende voorts dat hier de noodzaak tot caesurering ver viel. Anderzijds valt te constateren dat niet in het registratuurrapport aangeduide werkzaamheden zoals de opzet van nieuwe dynamische archiefbe standen en een volledige en gedetailleerde inven tarisatie van alle archiefbestanden en collecties binnen het gemeentelijke en streekgewestelijke ap paraat binnen het geplande tijdspad uitgevoerd werden. 3 Knelpunten en problemen 3.1 Organisatie Het registratuurrapport signaleerde, zoals we za gen, de archieftechnische problemen met betrek king tot het gemeentelijk en streekgewestelijk ar chiefvorming en -beheer, doch een concreet en ge structureerd voorstel tot verbetering van het onvolkomen geachte archiefbeheer ontbrak. Dit gebrek wordt vooral verklaard uit het gemis aan struktureel overleg met de betrokken diensten en afdelingen gericht op de nazorg. Hier schuilt een van de kernproblemen van het project. In archief- technische zin vormde het registratuurrapport dan wel een gedegen basis voor nazorgactiviteiten, in organisatorisch opzicht valt hier wel het een en an der op aan te merken. In de eerste plaats was van overleg tussen de be trokken diensten en afdelingen vóór de uitvoering van het nazorgproject hoegenaamd geen sprake, wat tot gevolg had dat een op de documentaire in formatiepraktijk gebaseerd werkplan ontbrak. Een verantwoorde inventarisatie van de noodzakelijke werkzaamheden, met een daarop gebaseerde capa- citeits- en tijdsplanning, bleef daardoor uit. De specifieke archiefvorming en -ordening bij de diensten en afdelingen, de toegankelijkheid van hun archieven tijdens de bewerkingsfase, de keuze alternatieven voor caesuren, de administratieve ondersteuning, de materiaalvoorziening, de fysie ke capaciteit van de archiefruimten, de arbeidsom standigheden van de gedetacheerde nazorgambte naar, het waren evenzovele aspecten van de nazorg die onvoldoende besproken bleven. Dit alles resul teerde uiteindelijk in te vage operationele veron derstellingen en richtlijnen met als gevolg dat be paalde uitvoeringsbeslissingen een ad hoe karakter kenden. De plotseling noodzakelijk geachte op schoning van de afgevoerde semi-statische archief bestanden van de diensten Gemeentewerken en Stadsontwikkeling en het terugplaatsen van om vangrijke archiefbestanden vanuit de archiefkelder naar de archiefruimte van de dienst Stadsontwik keling vormen hiervan navrante voorbeelden. Kortom, de basis voor een systematische aanpak ontbrak of, om in bijbelse termen te spreken: het organisatorische gebouw was niet op een rots maar op zand gebouwd. Ten tweede werd het projectoverleg in de uit voeringsfase gekanaliseerd in het Beraad Chefs In terne Zaken, een minder geëigend orgaan voor projectbegeleiding, zowel vanwege haar omvang rijke personele samenstelling als haar beperkte ver gaderfrequentie. De besprekingen van de nazorg activiteiten binnen het genoemde Beraad werden als gevolg hiervan dan ook gekenmerkt door een overwegend ad hoe karakter. Gezien het gebrek aan een werkplan beperkten de tussentijdse evalu aties (na afronding van de werkzaamheden per dienst) zich tot de uitwisseling van ervaringsgege vens. Toetsing hiervan aan een algemeen kader bleef noodgedwongen achterwege. [267]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1992 | | pagina 25