expeditie van een oorkonde kon volstaan, is in de
eerste helft van de vijftiende eeuw een uitzonderlij
ke situatie, die zich voorlopig alleen aan het einde
van 1427 en in 1428 heeft voorgedaan. Als her
tog Filips op 5 en 6 december 1430 toezeggingen
aan de vijf hoofdsteden moet doen, krijgen alle vijf
een eigen exemplaar. 24 Van het handvest inzake het
zeventuig en maaggelden bij doodslagen en 'leem
ten' (verwondingen) dat Filips op 9 augustus 1446
uitvaardigde, zijn expedities bekend in de archie
ven van Delft, Leiden, Amsterdam, Gouda en Alk
maar, terwijl ook Haarlem een exemplaar heeft ge
had, zeer waarschijnlijk Monnickendam en mis
schien Hoorn en Medemblik.25 Zestien jaar later,
toen hij weer een handvest gaf over de maaggelden,
volstond één exemplaar, te bewaren in het Staten
archief.2-6
De eerste aanwijzing dat de Staten een eigen ar
chief hadden, dateert pas uit 1462. Op 24 septem
ber van dat jaar werd de kist met de 'handvesten
den gemenen lande van Hollant ende Vrieslant
toebehorende', die in de abdij Rijnsburg berustte,
opgeëist door één gevolmachtigde van de ridder
schap, twee vertegenwoordigers van Delft en twee
van Leiden. Naar de mening van Meilink zullen
onder genoemde 'handvesten' voornamelijk de
oudste gemenelands oorkonden moeten worden
verstaan die hij in 1929 in het Delftse archief aan
trof. Dat waren de privileges en toezeggingen die
in 144 514 5 2 en 14 5 6 als tegenprestatie voor of in
verband met het consenteren van een bede werden
verkregen.27 De daarin genoemde destinatarissen
waren achtereenvolgens ridderschap, goede steden
en het platteland (1445), ridderschap, edelen en
goede steden (1452) en de steden Delft, Leiden,
Amsterdam en Gouda (1452 en 1456). In deze for
muleringen komt de moeizame ontstaansgeschie
denis van de Staten goed tot uitdrukking.
Voornoemde privileges, voor zover bekend 1
(:445)> 9 (oorspronkelijk 16), 28 (1452) en 1 (1456)
in getal, vormen na 1428 de eerste Staten-stukken,
die bewaard zijn gebleven. Van alle is slechts één ex
peditie bekend. Wel lieten de steden die het nood
zakelijk achtten dat zij over kopieën konden be
schikken, van de handvesten uit 145 2 door een gra
felijk secretaris gewaarmerkte afschriften maken.
Wegens de veelheid van de stukken gebeurde dit in
perkamenten katernen, waarvan enkele zijn over
geleverd.2?
Meilink geeft geen reden op waarom de Staten in
september 1462 hun archief uit Rijnsburg terug
haalden. Er blijkt echter een direct verband te be
staan met de verlening in die maand van nieuwe
privileges door hertog Filips de Goede. Deze stuk
ken, gedateerd op 2 september, blijken geanteda
teerd te zijn. Toen de landskist in Den Haag aange
komen en geopend was, begonnen de aanwezige
stedelijke gedeputeerden terstond 'over te nemen
ende te duersien alle die brieven die den gemeynen
lande gegunt ende geconsentert waren op alsulke
punten ende bedachten als bij den gemeynen ste
den overgegeven hadden geweist'.3° Met andere
woorden, het lijstje met klachten dat de Staten aan
Filips' zoon en afgezant Karei hadden voorgelegd,
werd vergeleken met de privileges die in 1452 wa
ren verkregen. In Karei troffen de Staten een harde
onderhandelaar. Aan het eind van 1462 was de 'pro
visie' op de klachten en gebreken nog niet 'bezegelt
noch bebrieft alst geseyt was'. Dat gebeurde pas in
maart 1463; de stukken werden geantedateerd op
2 september 1462 en van Kareis zegel voorzien. 31
De Staten hebben hun archief niet terugge
bracht naar Rijnsburg, maar aan de heer van Was
senaar in bewaring gegeven. Hij kreeg de opdracht
de kist te bewaren 'tot slandts behoeff'. Deze pas
sage moet Meilink onder ogen hebben gehad, want
hij vermeldt dit feit in zijn inleiding. Dat hij dit la
ter terugnam, was dus onjuist.32
Uit gegevens in de Leidse tresoriersrekening
over 1473 blijkt dat de vier nieuwe privileges die de
steden op 26 maart in Brussel van de graaf hadden
verworven (wederom in ruil voor het consenteren
van een bede), 'leggen onder der stede van Deljf'. De
kosten van de verwerving werden door de hoofd
steden gelijkelijk omgeslagen. Leiden, Haarlem
en Gouda lieten voor eigen rekening vertalingen
uuten walssche in duytsche' maken, gewaarmerkt
door de secretaris van het Hof van Holland mr Jan
Wandel.33 Aannemelijk is dat deze nieuwe privile
ges in Delft gevoegd zijn bij de oudere uit 1452 en
1462, die immers later in het Delftse archief zijn
aangetroffen.
Veiligheidsoverwegingen kunnen de reden voor
de overbrenging zijn geweest; Den Haag, waar de
heer van Wassenaar een groot huis bezat, was een
[250]
niet te verdedigen dorp.34 Delft trad echter in de
jaren 60 en '70 van de vijftiende eeuw vaker na
mens de Hollandse steden op. Dezelfde Leidse re
kening bevat een post van 9 september 1473waar
in vermeld wordt dat Haarlem, Delft en Gouda de
stad Leiden een proces hebben aangedaan over de
accijns die de steden op eikaars bier en andere goe
deren mogen zetten. Hierbij beriepen de eisende
steden zich op een handvest 'onder der stede van
Delf waaruit zou blijken dat die accijns niet ho
ger zou mogen zijn dan op het eigen bier en goede
ren.35 In 1462 werden de gelden die de steden bij
eengebracht hadden om van de Rijksacht (ban) af
te komen, door Delft beheerd, en de zetting van de
bede die op 9 februari 1463 werd vastgesteld, werd
aan Delft in bewaring gegeven.36
Met haar inhuldiging van Karei de Stoute op 17 fe
bruari 1473 schaarde Dordrecht zich weer in het
gareel van de Hollandse Staten en steden. Dat had
consequenties voor de bewaring van hun docu
menten. Weliswaar mocht er van alles in Delft
worden bewaard, de stukken die van het allerhoog
ste belang waren moesten naar Dordrecht, dat zich
weer nadrukkelijk als eerste stad opstelde. Dat wa
ren het zogenaamde Groot privilege van Maria van
Bourgondië van 14 maart 1477 en de bevestiging
daarvan door haar echtgenoot Maximiliaan van
28 maart 1478.
De overlevering van het Groot privilege mag na
de publikaties van Jongkees bekend worden veron
derstelde de expedities uit 1477 (eerst een, daarna
nog drie) waren in bewaring gegeven aan Dor
drecht, Delft, Leiden en Amsterdam. Daardoor
had Haarlem geen exemplaar, terwijl dit toch een
hoofdstad was. De stad eiste een exemplaar op,
waarop in het volgende jaar geloot werd tussen
Delft, Leiden en Amsterdam wie haar exemplaar
aan Haarlem moest afstaan. Dat werd Leiden; in
ruil kreeg deze stad een vidimus van Haarlem met
de toezegging dat als Leiden het origineel nodig
had, zij dat kon lenen (mits uiteraard voldoende
borg werd gesteld)In de arenga van het vidimus is
deze gang van zaken vastgelegd. Tevens wordt
daarin opgemerkt 'dat den enen principael brieff
van den vier brieven voirs. leggen sal onder der stede
van Dordrecht tot des gemeen lants behoif'.38 Dit im
pliceert dat het Dordtse exemplaar niet alleen het
stadsexemplaar is maar bovenal het gemenelands
exemplaar. Toen Meilink in 1929 een exemplaar
van het Groot privilege in het Statenarchief wilde
opnemen, had dat dus niet het Delftse maar het
Dordtse moeten zijn. Een dergelijke overdracht
had echter nooit uitgevoerd behoren te worden,
omdat het tevens een stadsexemplaar betrof.
Na het huwelijk van Maria met aartshertog
Maximiliaan van Oostenrijk kwam deze naar
Holland om ingehuldigd te worden als haar ker
kelijk voogd. Bij die gelegenheid bevestigde hij op
28 maart 1478 in Den Haag de ridderschap en ste
den in het bezit van de aan hen verleende privile
ges. Dit lijkt een gelegenheidshandeling, maar om
dat daaronder ook de door zijn vrouw verleende
privileges, dus het Groot privilege, uitdrukkelijk
werden gerekend, is er een duidelijke samenhang
met dat stuk. Van de akte van bevestiging is één
originele expeditie bekend, bewaard in het archief
van Dordrecht.39 Op de rug daarvan is door een
gelijktijdige, misschien iets latere hand, geschre
ven: 'general'. Men erkende dus het niet-stedelijke
karakter van het stuk.
Bij deze beide stukken is de bewaring van Sta-
ten-charters in Dordrecht gebleven. Drie van de
door Maximiliaan op 26 mei 1480 aan ridder
schap, edelen en goede steden, respectievelijk Sta
ten van Holland, Zeeland en (We-t-)FriesIand ver
leende privileges zijn weer in Delft bewaard. Een
vierde is echter in Leiden terecht gekomen en be
rust daar nog. Misschien is het door deze stad ge
leend omdat de heffing van de oude tolgelden aan
de Goudse sluis en het recht om de vaart te graven,
waarbij Leiden belang had, werden bevestigd.4° In
het Leidse stadsarchief berust ook het origineel van
de toestemming van de vorst aan de Staten voor de
regeling van de financiën voor de oorlogsvloot van
8 juni 1480.41
In de late jaren '80 en in de jaren '90 ontstond het
'Haagse' Staten-archief, toen de door gedeputeer
den van de Staten in de Kloosterkerk afgehoorde
rekeningen daar achterbleven. De charters van
na 1484 zouden volgens Meilink aan de landsadvo
caat in bewaring zijn gegeven en daarom, ver
mengd als zij waren met zijn particuliere papieren,
verloren zijn gegaan.42 Wat resteert, is altijd in Den
Haag bewaard, met één opmerkelijke uitzonde
ring. De oudste Haagse Staten-charters betreffen
2.51