-pfyv -
s i \j s jv ff 'o'-'-tf- ïp
O Q2? (fQ* ^yryl''~r~fèZ->-
de Kabeljauwse steden bevestigde en verleende
Jan iv hun een aantal privileges. Het zijn deze
charters die Meilink aantrof in de archieven van
Haarlem en Leiden en waarover hij twijfel koester
de of het oorspronkelijke Staten-charters waren.
Die twijfel was terecht; gelukkig is afgezien van op
name in de inventaris en overbrenging naar Den
Haag.'3
Blijkens zijn inleiding doelde Meilink op een
aantal 'meest gelijkluidende stukken uit de jaren
1425-1428, welke ten behoeve van "baenrotsen
[hoge edelen], ridders, knapen, steden ende lan
den van Holland" uitgevaardigd zijn en geen speci
aal Leidsche of Haarlemsche belangen raken'. Ar
gument vóór het feit dat deze stukken misschien
de oudste archivalia van ridderschap en steden, de
pre-Staten, waren, was voor hem het gegeven dat
dergelijke stukken vóór 1425 en na 1428 in de bei
de stadsarchieven Vrijwel geheel' ontbraken. Erte
gen pleitte echter dat Leiden in 1425 grafelijke
klerken betaalde voor het schrijven van akten en
handvesten ten behoeve van de stad, en dat de
stukken geen deel hebben uitgemaakt van de latere
verzameling Staten-charters. '4
Uit de tekstoverlevering, zoals die in de recente
Dagvaarten-mtepvz is gepubliceerd, blijkt dat hoe
wel de tekst de 'baanrotsen, ridders, knapen, ste
den en goede lieden' van Holland als destinataris-
sen vermeldt, de bewaard gebleven originelen de
voor Haarlem en Leiden bestemde expedities (uit
vaardigingen) zijn. Met andere woorden, zoals
vóór 1418 het geval was, is niet met één exemplaar
volstaan maar kregen alle begunstigden een eigen
charter.1!
Dit kan door het volgende worden geadstrueerd.
Een privilege van 8 februari 1425 inzake de ballin
gen, berustend in Leiden, is woordelijk gelijk aan
een van 11 februari, uitgevaardigd en bewaard in
Haarlem, en een privilege van 9 februari betreffen
de tolvrijheden en de munt, uitgevaardigd en be
waard in Leiden, is woordelijk gelijk aan een twee
de handvest van 11 februari, eveneens uitgevaar
digd en bewaard in Haarlem. Bovendien zijn van
het derde op 11 februari in Haarlem uitgevaardig
de privilege, waarin het ontslag van ambtenaren
geregeld werd, zowel een Leidse als een Haarlemse
expeditie bekend. Blijkbaar was op de 8e of 9e nog
niet bedacht dat het wel zo verstandig was dat ont
slag te regelen, werd hierin alsnog voorzien en kre
gen beide steden een exemplaar.16 Meilink ging
hier in zijn argumentatie voorbij aan het feit dat als
er 'Staten'-charters waren uitgevaardigd, er uiter
aard maar één expeditie geweest zou zijn.
Toen Delft Jan iv omstreeks 28 februari huldig
de, wilde deze stad ook een oorkonde met de tekst
van de nieuwe privileges. Dit loste men op door al
le verleende voorrechten in één handvest samen te
voegen. Tevens werd een aantal elementen erin op
genomen die specifiek op Delft waren toegesne
den.1/
Van de eerstvolgende landsheerlijke charters, die
voor geheel Holland waren bestemd, werden nog
steeds meerdere expedities vervaardigd. Zo zijn
van de beloften van Filips van Bourgondië (aan wie
Jan iv inmiddels zijn rechten had overgedaan) van
13 augustus 1425 originelen in Haarlem, Delft,
Leiden, Amsterdam en het archief van de abdij
Rijnsburg overgeleverd, en van zijn op 11 mei 1427
gedane toezeggingen originelen in Haarlem en Lei
den.18
Op 19 december 1427 vaardigde hertog Filips in
Haarlem een handvest uit, bestemd voor de 'rid
derschap, goede steden, landen en lieden van Hol
land, Zeeland en (West-)Friesland'. Daarin be
loofde hij het bestuur over de graafschappen niet
aan een ander te zullen overdragen en geen vrede
met Jacoba van Beieren te zullen sluiten als de
raadsheren, ridderschap en steden niet geraad
pleegd waren. Dit moet het handvest geweest zijn
dat vermeld wordt bij de ontvangsten van een bede
van 75 000 schilden. Dit geld was bestemd voor de
betaling van huursoldaten.1!* Het beëindigen van
het conflict met Jacoba was de Hollandse Kabel
jauwen veel waard. Qua inhoud is dit nauwe 'Ka
beljauwse verbond' goed vergelijkbaar met de als
zodanig in de literatuur bekend staande gelijkna
mige akte van 12 juni 1351.20
Het handvest is overgeleverd in de vorm van een
gelijktijdig, door een vorstelijk secretaris gewaar
merkt afschrift, dat in het Haarlemse archief be
rust.21 Het feit dat het hier een afschrift betreft
maakt het waarschijnlijk dat er één of meerdere ori
ginele uitvaardigingen zijn geweest. Die zijn echter
niet aangetroffen. Wel is in de tekst van het hand
vest aan de expeditie een opvallende, en bij mijn
weten unieke, passage gewijd. Volledig luidt deze:
[248]
'Ende alsoe alst wael mogelijc is dat dese
brieff bij waensichte [ongeluk] off bij ongevalle
verloeren off ongereet mochte werden ende het
oic sorgelic waere denselven brieff van stede te
stede te voeren soedat mens [men het] bij wijlen
niet en boeren [vertonen] noch thoenen en soude
mogen als van noode waer, soe hebben wij onse
consente ende goede wille dairtoe gedaen dat een
wairachtich vidimus uuyt desen originalen
brieve getogen onder eenen auctentiken zegel
van sulcker wairre, vigore ende gelove zijn sal
ende gereputeert als die principael brieff zijn
soude voor ons ende voir eenenyegelijcken'.
Dit kan betekenen dat men het in de onveilige oor
logssituatie niet heeft aangedurfd een originele ex
peditie af te geven en dat men zich heeft beperkt
tot gewaarmerkte afschriften. Eén daarvan (of toch
het enige?) bevindt zich dus in het Haarlemse ar
chief. Als destinatarissen van het handvest worden
de 'ridderschap, goede steden, landen en lieden
van Holland, Zeeland en (West-)Friesland' ver
meld, maar sporen die wijzen op meerdere expedi
ties zijn niet te voorschijn gekomen. Ook in de
grafelijke registers is de tekst niet vastgelegd.
Met de Zoen van Delft van 3 juli 1428 kwam
een einde aan de oorlog tussen Filips en Jacoba. De
vredestoestand bracht met zich mee dat er nu weer
Eén van de beschrijvingen in de lijst van in 1492
geconfiskeerde Haarlemse charters. Hier de Zoen van
Delft, 3 juli 1428, met opmerkingen over de bezege
ling..
originele expedities konden worden afgegeven. In
het Haarlemse archief treffen wij uit de tijd hierna
twee opmerkelijke originele charters aan:
1 een exemplaar van de Zoen, in het Nederlands
gesteld, met de aankondiging van de bezegeling
door Filips en Jacoba; alleen het zegel van de her
tog hangt aan het stuk, wat aan het eind van de
vijftiende eeuw al zo was;22
2 een handvest, door Filips op 5 augustus 1428 te
Leiden verleend nadat de 'baanrotsen, ridders, kna
pen, goede steden en gemene onderdanen van Hol
land en (West-) Friesland' hem een bede hadden
toegestaan.23
Over de overlevering van het eerste stuk valt niet
meer te zeggen dan dat Leiden ongeveer gelijktij
dig een afschrift heeft laten maken, wat erop kan
wijzen dat ook deze stad misschien een bezegelde
originele expeditie heeft gekregen. Op het tweede
charter doelt echter een passage in de Haarlemse
tresoriersrekening over het boekjaar 25 april 1428-
25 april 1429. Daarin valt te lqzen dat Haarlem
'den principalen brief' heeft van de voorwaarden
die de steden bij het consenteren van de bede 'be-
dadingden', en dat de andere steden daarvan vidi
mus hebben gekregen. Van het charter van hertog
Filips van 5 augustus 1428 is dus slechts één expe
ditie vervaardigd, die door Haarlem werd (en
wordt) bewaard. Van deze constatering naar het
oordeel dat het hier een (pre-)Staten-charter be
treft, is maar een kleine stap.
Dat ridderschap en steden als collectief, als 'pre-
Staten', optraden en dat de vorst dus met één enkele
>0-t 4 xQ (1,*. .<4 ».C>f 1- <1 /_ó"1 f C
[249]