De Staten van Holland
in de vijftiende eeuw
In 1929 verscheen de inventaris van het archief van
de Staten van Holland uit de periode vóór 1572. In
zijn inleiding legt de inventarisator P.A. Meilink
summier verantwoording van zijn werkwijze af.
Daaruit blijkt dat hij, omdat de vijftiende eeuw zo
weinig stukken opleverde, onderzoek in stedelijke
archieven heeft gedaan naar archivalia die mogelijk
Staten-stukken waren. Daarbij was hij in Delft op
een aantal charters gestuit die naar zijn vaste over
tuiging Staten-charters waren. Vooruitlopend op
een eventuele overbrenging werden de stukken al
vast in de inventaris onder een eigen nummer op
genomen.2
Meilink heeft zijn inleiding zo overtuigend ge
schreven, dat sindsdien iedereen wist dat het oud
ste archief van de Staten in Delft werd bewaard. In
19 59 vond de toenmalige Delftse gemeentearchi
varis dat dat lang genoeg geduurd had, en hij bood
de stukken aan het Algemeen Rijksarchief aan.
Ook dat was overtuigd van Meilinks gelijk en nam
de charters blij in ontvangst.
Wie nu naar de bewijsvoering van Meilink kijkt,
merkt op dat die uiterst summier is. Er is één ver
wijzing naar een geschreven bron, die niet geanno
teerd wordt. Wat resteert is alleen de zekerheid van
de overtuiging, waaraan geen uitgangspunten van
de Handleiding te pas komen. Ter voorbereiding
van de bronnenuitgave van de dagvaarten van de
Staten van Holland in de vijftiende eeuw, deed ik
onderzoek naar hun oudste archief en naar de wijze
van verwerving en bewaring van hun stukken. Het
uitbrengen door het Rijksarchief in Zuid-Holland
van een herziene inventaris is een goede gelegen
heid om de resultaten van dit onderzoek bekend te
maken.
Ik behandel hierna allereerst de ontstaansge
schiedenis van de Staten van Holland en de conse
quenties daarvan voor de vorming van hun archief.
Daarbij zal blijken dat niet alleen in de archieven
van Delft, Haarlem en Leiden, die Meilink ge
noemd heeft, maar ook in die van Dordrecht en
misschien Amsterdam Staten-archivalia zijn aan te
wijzen. Binnen de Staten was de stand van de ste
den een belangrijk lid. Enkele, vooral Haarlemse
stukken, zijn te identificeren als onderdelen van
een 'steden-archief.
Naast Staten- en steden-archivalia bestaan er
ook nog regionale, 'bovenstedelijke' vijftiende-
eeuwse stukken. Zij zijn als zodanig niet herken
baar in de inventarissen van de oud-archieven van
de steden. Archiefreferenties uit andere archieven
en vidimussen vormen de bronnen voor onze ken
nis van de status van dergelijke stukken.
Het college van de Staten van Holland, zoals dat in
de zestiende eeuw en in het tijdperk van de Repu
bliek heeft gefunctioneerd, is in de loop van de
vijftiende eeuw ontstaan. Een exact tijdstip is niet
aan te wijzen. Al in de veertiende eeuw is er, vooral
in de perioden van crises rond de Hollandse grafe
lijkheid, sprake van aktiviteiten en bemoeienissen
met het landsbestuur van een raad van edelen en
stedend Dat gebeurde nog niet institutioneel. Wa
ren er in tijden van die crises (opvolgingsproble
men in de grafelijke familie, Hoekse en Kabel
jauwse twisten) soms tekenen van optreden op ei
gen initiatief, daarbuiten was het toch de graaf die
al naar believen edelen en steden ter dagvaart kon
oproepen. Behalve deze twee leden werd inciden
teel ook het platteland, in de vorm van de welgebo
renen (lage adel) of de waarschappen (welgestel-
den) van de dorpen, uitgenodigd ter raadpleging,
voor het consenteren van een bede of voor het in
huldigen van een nieuwe graaf.
De 'pre-Staten' vormden dus een diffuus gezel
schap; er kunnen allerlei vormen en soorten van
bijeenkomsten worden onderscheiden. Wie er
aanwezig waren, hingafvan wie de graaf had opge
roepen of wie het initiatief tot de dagvaart had ge
nomen, en dat hing weer nauw samen met de te
bespreken onderwerpen en wie daar belang bij
hadden.4 Pas door Brabantse invloeden in de jaren
1418-1419 en Bourgondische sinds de zomer van
1425 komt de term 'ridderschap' en nog weer later
de term 'Staten' in Holland in gebruik.5 Onder
hertog Filips de Goede werd ook de geestelijkheid
bij dagvaarten over financiële zaken, in het bijzon
der die betreffende de zogenaamde 'Turken-bede'
(nodig voor Filips' kruistochtplannen), meer dan
incidenteel betrokken.6 Ondanks de regelmatige
raadpleging van geestelijkheid en platteland waren
binnen de Hollandse Staten eigenlijk maar twee
[246]
standen vertegenwoordigd, zoals ook het Leidse
stadsbestuur in 1469 verklaarde: 'soe alser mar twie
staten en zijn in [den] lande van Hollant ende
Vrieslant',7
Een vaste vorm hadden ook deze twee groepe
ringen niet. Het regelmatige overleg van de graaf of
zijn raad (het Hof van Holland) vond plaats met
een select gezelschap edelen (van wie er verscheide-
nen deel uitmaakten van het Hof, zodat de graaf je
gens hen al over een andere vorm van overleg en ad
vies beschikte en hij in een andere verhouding tot
hen ^tond) en met de groep van de zogenaamde
'hoofdsteden': Dordrecht, Haarlem, Delft, Leiden,
Amsterdam en Gouda. Alleen bij inhuldigingen,
overleg over het consenteren van een nieuwe bede
en andere zwaarwichtige zaken als oorlog en vrede
kon het aantal opgeroepen edelen circa 100 bedra
gen en het aantal ontboden steden omstreeks 3 5.8
Tijdens het bestuur van Filips de Schone (1494-
1506) ging men er voor het eerst vanuit dat de ede
len het platteland vertegenwoordigden (en werd
het aantal ter dagvaart opgeroepen edelen belang
rijk verkleind), waarna in 1522 volgde dat zij ook
geacht werden de kleine steden te representeren.?
Deze steden waren overigens ook weer niet zo
klein; Rotterdam, Schiedam, Alkmaar en Hoorn
behoorden ertoe. Vooral voor het opkomende Rot
terdam was dit een moeilijk te slikken pil. Land
voogdes Maria van Hongarije ondersteunde echter
van harte de afschaffing van de oproeping en raad
pleging van de kleine steden.
Het mag dan ook geen verbazing wekken, ge
zien deze ontstaansgeschiedenis van de Staten, dat
het lang geduurd heeft voordat er sprake van was
dat zij archief gingen vormen. Daar kwam boven
dien bij dat zij pas sinds 1480 over een eerste eigen
functionaris beschikten, de landsadvocaat. Deze
zou lange tijd, naast een bode, de enige ambtenaar
blijven.10 Ook het wisselen van vergader- en ar
chiefbewaarplaats en de vorming van een eigen
ambtsarchief door de landsadvocaat en zijn kler
ken waren niet bevorderlijk voor archiefvorming,
om van een goed archiefbeheer nog maar niet te
spreken.11
Tenslotte zullen naast de Staten ook de beide
standen ridderschap en steden eigen archieven
hebben gevormd. Voor hun bijeenkomsten, over
legstructuur en verhouding tot de landsheerlijke
overheid moeten zij enige vorm van organisatie
hebben gehad. Van het college van de ridderschap
is vóór 1572 geen eigen archief bekend. Van het
college van de steden tot voor kort ook niet, maar
ik meen een aantal stukken in de stedelijke archie
ven te kunnen aanwijzen die daartoe zijn te reke
nen.
'Pre-Staten'- en Staten-archivalia
in de stadsarchieven van
Amsterdam, Delft, Dordrecht,
Haarlem en Leiden
In de veertiende en het begin van de vijftiende eeuw
was er dus nog geen sprake van 'Staten' en van een
Staten-archief. De graaf vaardigde geen oorkonden
uit die bestemd waren voor heel Holland, maar al
leen voor de oorspronkelijke samenstellende delen
van het graafschap. Dat waren regionale eenheden
als de baljuwschappen Rijnland, Zuidholland,
Kennemerland of West-Friesland, maar ook klei
nere entiteiten als Texel en Wieringen. Waren de
oorkonden bestemd voor de steden, dan werden
deze alle als destinatarissen in het stuk opgesomd
en kreeg ieder van hen een eigen exemplaar. Dat is
het geval met de door verschillende landsheren on
der andere op 21 juni 1345, 29 mei 1351, 21 no
vember 1405, 23/24 juli 1406, 31 mei 1407, 10 au
gustus 1416 en 8 januari 1418 uitgevaardigde oor
konden, die alle in meerdere exemplaren (of in
afschriften die wijzen op een eigen oorspronkelijk
stadsexemplaar) zijn overgeleverd.12
Het zal niet toevallig zijn dat alle charters in
houdelijk financiële zaken betreffen. Uit de jaren
1416-1418 zijn voor het eerst enkele oorkonden
bekend die voor meerdere steden waren bestemd
en waarvan toch maar één exemplaar bekend is. In
de paragraaf over het steden-archief wordt hierop
teruggekomen.
Na de onverwachte dood van Jan van Beieren,
die als pandhouder Holland en Zeeland geregeerd
had van 1420 tot 6 januari 1425, geraakten de
graafschappen in een crisis. De Kabeljauwse meer
derheid haalde hertog Jan iv van Brabant, de ge
wezen echtgenoot van Jacoba van Beieren, op om
hem als landsheer te huldigen. De Hoeken kozen
in de zomer van 1425 voor de uit Bourgondische
gevangenschap ontsnapte Jacoba. Op verzoek van
[247]