dere aan de heide, het veld. Klopt dit alles bij een bepaald donk-toponiem? Zijn werkelijk ter plaatse alle elementen aanwezig? Of moet men naar een heel andere verklaring zoeken? Omgekeerd kun nen de kennis van de betekenis van het begrip donk en de ervaringen met andere ^«^-toponie men het middel zijn tot het opsporen van een vroe ger, onder een hedendaagse stedelijke bebouwing niet meer herkenbaar z/o«£-landschap. Molemans sluit dit hoofdstuk af met een paragraaf over het te kenen van kaarten bij het veldnamenonderzoek. Hoofdstuk 7 schetst de raakpunten van de his torische toponymie met andere wetenschappen. Alhoewel de meeste voorbeelden wederom uit de Belgische Kempen stammen, zal ook de beginnen de Nederlandse onderzoeker uit deze gids wel een indruk kunnen krijgen van het profijt dat de ne derzettingsgeschiedenis, de lokale geschiedenis, de historische geografie, de volkskunde en de archeo logie van de resultaten van historisch toponiemen- onderzoek kunnen hebben. Immers, het motief achter een aardrijkskundige naam is in de regel het landschap zelf ten tijde van het ontstaan van die naam: het landschap zoals het er was, wat de mens er mee deed, wat er ter plekke gebeurde enz. Wat wonder dat bij nader inzien in menig toponiem een stukje verleden van een plaats of streek als het ware geconserveerd blijkt te zijn. De laatste hoofdstukken van deze gids, de hoofdstukken 8 en 9, gaan over de omzetting van onderzoeksresultaten in een publicatie. Hoofd stuk 8 beschrijft de opzet van een toponymische monografie, zeg maar: een dorpsmonografie op to ponymische grondslag. Het gaat daarbij om heel praktische details zoals het aanleggen van een alfa betisch glossarium, de opbouw van een lemma in zo'n glossarium enz. Een nuttig onderdeel van de ze gids. Minder nuttig daarentegen voor de ge bruikers die Molemans op het oog heeft, studen ten en gemotiveerde leken, lijkt mij hoofdstuk 9 met de beschrijving van de opzet van een multidis ciplinaire dorps- ofgebiedsmonografie. Een derge lijk project stijgt immers ver boven die activiteiten uit die een gids als deze kan en wil beschrijven. Wij hebben een handleiding leren kennen die in opzet helemaal het model-Molemans bij het maken van een toponymische dorps- of gebieds- monografie volgt en derhalve bepaalde tekortko mingen vertoont. Daarbij duikt de 'nagenoeg on toegankelijke vaktaal' die Molemans menig weten schappelijke studie aanwrijft, meer dan eens ook in zijn boek op. Niettemin kon er hierboven gere geld op gewezen worden dat de gids ook voor Ne derlandse beginners allerlei leerzaams bevat. Tegen deze achtergrond willen wij tenslotte nog op enkele Nederlandse publicaties wijzen die the matisch enigzins vergelijkbaar zijn. Ook deze pu blicaties hebben overigens in de regel een duidelijk regionaal karakter. J. Wieringa, 'Het vastleggen van de terreinna men van Drenthe en Westerwolde', in: Driemaan delijkse Bladen 2?> (1971), 30-35 J. Wieringa, 'Terreinnamen-dokumentatie in Drenthe', in: Driemaandelijkse Bladen 25 (1973), 173-188 L.H. Maas, 'Veldnameninventarisade. Beknop te adviezen aan de veldwerker', in: Brabants Heem 29(i977). 55-57 A.D. Kakebeeke, 'Toponymie als project voor een heemkundekring', in: Brabants Heem 29 (1977), 2-5 Ph. Bloemhoff-De Bruin, 'Veldnaeme-onder- zuuk in de Stellingwarven', in: De Ovend9 (1981), 13-20 L.H. Maas, 'Veldnamenonderzoek: wenken be treffende opteken techniek', in: Overijssels Contact- berichtio (1984), 175-177 H.A.M. Beijers, Toponiemenonderzoek in de praktijk. Eigen uitgave Schijndel 1986 H.A.M. Beijers, G.J. van Bussel, met medewer king van G. van Berkel, Veldnamen als historische bron. Een handleiding voor methodisch onderzoek. (Met diskette) 's Hertogenbosch 1991 R.A. Ebeling.. Afgescheidenen p. van beek (eindred.), Gids van Afscheidingsar chieven 1834-1892. Leusden 1991. 236 blz. Te bestellen door overmaking van 15,- (inch porto) op giro 51.31.53 t.n.v. het Dienstencen trum gkn, Leusden o.v.v. 'Gids archieven'. In 1970 hield het deputaatschap voor de Archie- [68] ven van de Gereformeerde Kerken in Nederland een enquête om beter inzicht te krijgen in de situ atie van de archieven bij de plaatselijke kerken, classes en particuliere synoden. Uit de enquête bleek dat het veelal slecht gesteld was met de ar chieven, zoals de toenmalige voorzitter van het de putaatschap drs R.A.D. Renting liet weten.1 C.J. de Kruijter, als vaste archivaris door de Generale Synode benoemd, deelde op de eerste Contactdag Kerkelijke Archieven in 1981 mee, dat de door ar chiefconsulenten begonnen registratie van kerke lijke archieven aantoonde, dat deze zich bij diverse uit de Afscheiding en Doleantie voortgekomen kerkgenootschappen bevonden. Hij stelde daarom voor dat er een interkerkelijke werkgroep zou wor den gevormd om de situatie in kaart te brengen.2 Prof. dr C. Dekker, rijksarchivaris in Utrecht, had eerder dat jaar bij zijn inaugurele rede opgemerkt, dat het met de archiefvorming bij de afgescheide nen aanmerkelijk minder goed was gesteld dan bij de goed georganiseerde dolerenden, laat staan bij de zijstromingen daarvan.' Een jaar na De Kruijters oproep begon de werk groep met haar werkzaamheden. Hieraan werd deelgenomen door vertegenwoordigers van de Ge reformeerde Kerken in Nederland, de Christelijke Gereformeerde Kerk, de Gereformeerde Gemeen te in Nederland, de Gereformeerde Gemeente in Nederland en Noord-Amerika, de Gereformeerde Kerken in Nederland (Vrijgemaakt), de Neder lands Gereformeerde Kerk, de Oud-Gereformeer de Gemeente en de Vrij-Evangelische Gemeente en de medewerkster kerkelijke archieven van het Centraal Register van Particuliere Archieven.4 In 1984 was men al een behoorlijk eind gevorderd, naar uit de tussentijdse rapportage van de voorzit ter van de werkgroep, prof. dr M. te Velde bleek.5 Na ongeveer tien jaar was men gereed met het op sporen en registreren van het bronnenmateriaal betreffende de geschiedenis van de uit de Afschei ding voortgekomen gemeenten en kerken-groe- pen, zoals daar waren de de Christelijke Afgeschei dene Gereformeerde Gemeente (1834-1869), de Evangelisch-altreformierte Kirche (vanaf 1838), de Gereformeerde Gemeente onder het Kruis (1838- 1869), de Christelijke Gereformeerde Gemeente (1869-1892), de Ledeboeriaanse Gemeente (vanaf 1841) en de Van den Oever Gemeente (vanaf 1858). Alvorens de Gids te gebruiken doet men er verstan dig aan de zeer helder geschreven inleiding te le zen, waarin een uitleg van de opbouw van de vel den met gegevens en van de daarbij gebruikte af kortingen wordt gegeven. De Gids bestrijkt het tijdvak 1834, het jaar dat een groep kerkleden zich uit onvrede over de leer en tucht van de Neder landse Hervormde Kerk afscheidde, tot 1892, toen de Gereformeerde Kerken in Nederland ontston den uit de samenvoeging van het grootste deel van de Christelijke Afgescheiden Kerk en de Neder- duitsche Gereformeerde Kerken. De Gids is uit zes onderdelen opgebouwd. Naast gegevens over ar chieven van de plaatselijke gemeenten volgt ach tereenvolgens informatie over de archieven van de classes, de provinciale vergaderingen, de algemene synoden, personen en instellingen. Er was bijzon der veel speurwerk nodig om na re gaan hoe met name de classes waren ingedeeld. Het kwam voor dat een plaats in de loop van de tijd onder zes ver schillende classes resorteerde (bijvoorbeeld Haar lem); mede een reden waarom het materiaal van de plaatselijke gemeenten alfabetisch wordt gepresen teerd. Dit in tegenstelling tot de classes en provin ciale vergaderingen, die geografisch zijn gerang schikt. Overigens heeft de werkgroep zich niet be perkt tot de archieven, die bewaard zijn gebleven, maar zijn alle 570 plaatselijke gemeenten, die er ooit zijn geweest, opgenomen. Hierdoor kan nu worden geconstateerd, dat er in 114 gevallen hoogstwaarschijnlijk geen archief meer aanwezig is, terwijl er in 103 gevallen niet bekend is of dit er nog is, meestal omdat de betrokken gemeente geen informatie heeft verstrekt. Aangezien het nog al eens voorkwam dat een gemeente haar naam als gevolg van een ineensmelting met een naburige ge meente, een kerksplitsing of opheffing wijzigde, is er achterin een bijlage opgenomen, waarin staat vermeld onder welke naam/namen de betreffende gemeente thans voorkomt. Van de 66 classes zijn 19 archieven niet aanwe zig, terwijl de vindplaats van 1 niet bekend is. De kans dat er nog nieuwe gegevens worden gevon den, is niet uitgesloten. Daarom wordt de lezers verzocht, indien zij vindplaatsen van (delen van) archieven weten, deze door te geven aan de Ar chiefdienst van de Gereformeerde Kerken in Ne derland, postbus 202, 3830 ae Leusden. [69]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1992 | | pagina 36