Eerste Wereldoorlog en de daarmee gepaard gaan de blokkades toonden hoe afhankelijk Nederland voor de voedselvoorziening was van het buiten land. Nieuwe inpolderingen zouden Nederland verrijken met een grote hoeveelheid landbouw grond. De grootste troef van de Zuiderzeevereeniging was ir Cornelis Lely. In de periode dat hij in dienst was bij het Technisch Bureau van de Zuiderzeever eeniging (1886-1891) stelde hij acht technische nota's op, waarin hij zijn plannen voor afsluiting en inpoldering ontvouwde. In enigszins gewijzigde vorm wist hij deze plannen in 1918 als minister van Waterstaat door het parlement te loodsen. Zo werd op 14 juni 1918 de Wet tot afsluiting en droogmaking van de Zuiderzee in het Staatsblad afgekondigd en kon het werk aan het Zuiderzee- projekt een aanvang nemen. Achtereenvolgens werd de Afsluitdijk aangelegd en werden de pol ders Wieringermeer, Noordoostpolder, Oostelijk en Zuidelijk Flevoland drooggelegd. De plannen tot inpoldering van de Markerwaard zijn voorlopig op de lange baan geschoven. Een centraal Zuiderzee-archief In 1930 droegen D. van Blom, G. Vissering en Th. van der Waerden, allen leden van de Zuiderzeeraad en zeer betrokken bij de Zuiderzeezaak, het idee om een centraal Zuiderzee-archief te stichten aan bij H. Colijn, destijds voorzitter van de Zuiderzee raad. Deze raad was ingesteld in 1918 en had tot opdracht om de regering te adviseren over alles wat betrekking had op de Zuiderzeewerken. De afsluiting en de drooglegging van de Zui derzee zal aanzienlijke veranderingen brengen in het huidige landschaps- en volksbeeld, terwijl een geheel nieuw land benevens een nieuwe volks groep tot ontwikkeling zullen komen. Beide ver schijnselen zijn zoo belangrijk, dat o.i. alles in het werk dient te worden gesteld om het tegenwoordi ge beeld der Zuiderzeelanden benevens de ontwik keling van het nieuwe gebied van den beginne af vast te leggen. Dat is de plicht tegenover het nage slacht; het is tevens plicht tegenover de weten schappelijke onderzoekers, welke zich nu en later met de sociale ontwikkeling der bedoelde gebieden zullen bezig houden en wier arbeid weer informee- rende waarde kan hebben voor de practische poli tiek'3, zo luidde de redenering van de drie voorstel lers. Men had zich verzekerd van de steun van een aantal gezaghebbende heren, onder wie prof. mr N.W. Posthumus, prof. dr S.R. Steinmetz en dr H.N. ter Veen. Hun pleidooi had succes, want zij kregen van de Zuiderzeeraad de opdracht zich in verbinding te stellen met prof. Posthumus. De op dracht werd met voortvarendheid ter hand geno men. Posthumus bleek, als secretaris van de Veree- niging Het Nederlandsch Economisch Archief', gaarne bereid om de voor het Zuiderzee-archief bestemde archieven in bewaring te nemen in het toenmalige verenigingsgebouw in Den Haag.4 Tot de door Blom, Vissering en Van der Waer den voorgestelde stukken ter bewaring, die overi gens niet allen tot archiefstuk kunnen worden be stempeld, behoorden 'stukken betreffende: 1aDe Zuiderzeevereeniging; hare oprichting en de propaganda die zij gemaakt heeft in geschriften; b De verzamelingen van grondboringen en grond monsters, en al wat daarop verder betrekking heeft. (Deze grondmonsters zijn in zeer goed geordende staat voorloopig overgenomen door de Nederland- sche Heide Maatschappij te Arnhem, die ze in haar hoofdgebouw bewaart). 2 De groote enquête, door de Zuiderzee-vereeni- gingin 1905 ingesteld, welke geleid heeft tot de z.g. "Verzameling van Rapporten", gepubliceerd in I9°5 (Leiden, E.J. Brill), uitgegeven door de Zui derzeevereeniging. 3 3 De ontwerpen van wet, welke achtereenvolgens door de Regeering zijn ingeleverd bij de Staten- Generaal, welke serie ontwerpen uiteindelijk heeft geleid tot de aanneming van de wet van 14 juni 1918 tot afsluiting en droogmaking van de Zuider zee. 4 Het archief, dat aanleiding gegeven heeft tot de publicatie der Zuiderzeevereeniging: "Handelin gen en Bijlagen van de Beide Kamers der Staten- Generaal betreffende het Ontwerp van wet tot af sluiting en droogmaking van de Zuiderzee" (Lei den, E.J. Brill, 1920). 5 Het archief van den Zuiderzeeraad. 6 De archieven der verschillende commissies uit den Zuiderzeeraad, zooals: de uitgebreide enquête, welke in het jaar 1920 [24] gehouden is door een rondgang bij alle visschersge- meenten rondom de Zuiderzee (met een uitgebreid kaartsysteem). Deze enquête heeft uiteindelijk ge leid tot het Verslag van de sub-commissie B. van den Zuiderzeeraad 1920) het verslag der Commissie inzake Bestudeering van de Uitgifte der Zuiderzeegronden en tot verka velingvan de Wieringermeer d.d. 24 maart 1930. 7 Het rapport der "Commissie-Lovink" (ingesteld bij Besluit van den Minister van Waterstaat d.d. 11 augustus 1922, tot het instellen van een hernieuwd onderzoek naar de baten welke van de afsluiting en droogmaking der Zuiderzee mogen worden ver wacht.) 8 Uiteindelijk het archief van de Zuiderzeewer ken.'6 De drie beseften dat realisering van hun plan in sterke mate, zeker voor zover het de onder num mer 8 genoemde stukken aanging, afhing van de medewerking van het Departement van Water staat. Posthumus drong er echter op aan om ook de archieven van de Dienst der Zuiderzeewerken, die belast was met de uitvoering van de afsluiting en de inpolderingen, bij hem onder te brengen, omdat anders de kans bestond 'dat door ondeskundige hand de stukken vernietigd zouden worden. Bo vendien zouden de stukken aldaar weinig toegan kelijk zijn.'7 Zou echter de regering deze stukken onder eigen beheer willen houden, dan zouden zij beter op hun plaats zijn in het Algemeen Rijksar chief. De volgende stap op weg naar een centraal Zui derzee-archief was een brief aan de minister van Waterstaat.8 Hierin legde de toenmalige voorzitter van de Zuiderzeeraad, H. Colijn, het plan van een centraal Zuiderzee-archief aan hem voor. Het was ingecalculeerd dat zo'n Zuiderzee-archief pas na vele jaren verwezenlijkt kon worden. Vele archie ven werden immers nog voor administratieve doel einden benut. Langzamerhand zou dan het 'ar chief' kunnen groeien. Voor de onder 5 tot 8 ge noemde stukken was echter de medewerking nodig van de regering en hierom werd in de brief ge vraagd. Zonder deze medewerking zou een cen traal Zuiderzee-archief zijn betekenis verliezen. Het antwoord van minister P.J. Reymer liet niet lang op zich wachten. Op 27 februari 1931 reageer de hij op het verzoek van de Zuiderzeeraad van 3 fe bruari.' Hij verklaarde zich in beginsel bereid om de bedoelde archieven te zijner tijd af te staan aan een centraal archief over de afsluiting en droogma king van de Zuiderzee. Voorlopig bleef het bij deze vage toezegging. Ook van de kant van de Zuider zeeraad bleef het daarna lang stil. De belangrijke voorvechters vielen weg, de belangstelling verflauwde. Het plan verdween echter slechts tijde lijk naar de achtergrond. Nieuwe pogingen In 1961 werd de kwestie, die zo lang had stilgele gen, weer aangezwengeld. Het denkbeeld van een centraal Zuiderzee-archief werd toen weer actueel door toedoen van ir S. Smeding, voormalig direc teur van de Directie van de Wieringermeer (later van de Directie van de Wieringermeer (Noord- oostpolderwerken) en landdrost van de Noord oostpolder. In deze functies was hij één van de cen trale figuren bij de totstandkoming van de Wierin germeer en de Noordoostpolder. Hoewel hij in 1961 al 72 jaar oud was, voelde hij zich nog sterk betrokken bij het Zuiderzeeprojekt en besefte hij de historische waarde van de archieven, die hierop betrekking hadden. Hem werd dan ook in 1962 na mens de voorzitter van de Zuiderzeeraad gevraagd om een nadere toelichting op het idee van een Zui derzee-archief en een schema van uitwerking. De plannen zouden worden uitgewerkt door Smeding tezamen met K. Jansma en W.J. Vogel, beiden (al vanaf 1919!) secretaris van de Zuiderzeeraad. De belangstelling om zich voor deze zaak in te zetten nam bij Vogel al snel af, onder meer door tijdge brek en 'door de afschuwelijke zolder boven die paardestal op het abattoir, waar de archieven zou den worden opgeborgen'.10 Het gebrek aan steun plus het feit dat de ruimte die men op het oog had voor een eventueel centraal archief inmiddels niet meer beschikbaar was, maakten het Smeding on mogelijk om door te gaan met zijn plannen. Onge twijfeld teleurgesteld heeft Smeding zijn opdracht aan het Dagelijks Bestuur van de Zuiderzeeraad moeten teruggeven. Dat hij alleen stond in zijn sympathie voor een Zuiderzee-archief blijkt even eens uit een brief van Jansma aan voorzitter E.H. [25]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1992 | | pagina 14