Het Rijksarchief had sinds kort een nieuwe chef, Bakhuizen van den Brink, een geestige, inspire rende man, en een nieuw onderkomen, een vrijge komen paleis, het relatief ruime hotel van Amster dam op het Plein te 's Gravenhage. Een studiege noot uit Leiden, J.K.J. de Jonge (1828-1880), werkte er als ambtenaar. Van her en der werden ar chieven overgenomen. Voor het geschiedkundig onderzoek braken nieuwe tijden aan en ongeken de mogelijkheden. In het Rijksarchief trof Van der Chijs een Leidse medestudent, Henry Levyssohn Norman (1836-1892), aan. Levyssohn, een hartelij ke en energieke man, had in 1856 te Leiden met Haversmidt en Rochussen een groots studenten feest georganiseerd ter ere van de legendarische uitvinder van het bierbrouwen, de Brabantse vorst Gambrinus. In het Rijksarchief werkte hij aan zijn dissertatie De Britsche heerschappij over Java en on- derhoorigheden, 1811-1816, die hij op 31 oktober 1857 magna cum lauda te Leiden verdedigde.6 Van der Chijs vertrok met echtgenote in okto ber 1857 naar Indië. Zo'n reis vroeg in die tijd nog tachtig tot honderd dagen. Na aankomst volgde een logeerpartij bij Junghuhn hoog in de bergen te Lembang. In opdracht van de regering onder zocht Junghuhn er de mogelijkheden om de kina kuituur op Java in te voeren. Een van de kinasoor ten vernoemde hij naar gouverneur-generaal Pa- hud: cinchona Pahudiana. Levyssohn vertrok na zijn studie in Delft te hebben voltooid in 1858 eveneens naar Indië. Redacteur Van der Chijs en Levyssohn Norman werden ge plaatst bij de Algemene Secretarie te Batavia. Van der Chijs had er gemakkelijk toegang tot het oud archief. In december 1858 voltooide hij het manu script van zijn kritische studie De Nederlanders te Jakatra. Bij de Algemene Secretarie was in 1837 het Statistisch of Historisch Bureau ingesteld. Op dracht was gegeven om de in de archieven ver spreide nota's, memories, kaarten en wat verder ter zake was in het Statistisch Bureau bijeen te brengen en te rubriceren. Veel wat wetenswaardig was, lag immers in het volumineus archief begra ven onder massa's onbeduidende papieren. Aan de massa ontrukt en behoorlijk gerangschikt zouden de stukken niet gezocht, maar slechts opgenomen en gelezen behoeven te worden.7 In 1858 was het aantal stukken betreffende Japan zozeer toegeno men dat het overzicht verloren dreigde te gaan. Van der Chijs kreeg de opdracht of liet zich wel licht de opdracht geven om aan de hand van die bescheiden een historische nota samen te stellen over het politieke deel der Japanse aangelegenhe den. Midden i860 was het manuscript gereed. Na dat de toestemming van de regering was verkregen (en dat vroeg nogal wat tijd), werd het werk Neêr- lands streven tot openstellingvan Japan voor den we reldhandel eindelijk in 1867 uitgegeven door het Koninklijk Instituut voor de Taal-, Land- en Vol kenkunde van Nederlandsch-Indië. De minister van Koloniën N. Trakranen, die de auteur van 'nabij' kende, roemde hem als een zeer kundig man, die zich niet enkel in de staatsdienst met lof van zijn taak kweet, maar die ook op let terkundig gebied zich bijzonder onderscheiden had door velerlei belangrijke geschriften.8 Hierop benoemde Koning Willem m Van der Chijs tot Ridder in de orde van de Eikenkroon. De Indische administratie was gewend om oude archieven en archiefbestanden, waar men geen raad mee wist, te bergen op de zolders van de ijzer en graanpakhuizen bij de haven in de benedenstad van Batavia. In i860 probeerden Van der Chijs en Levyssohn er enige orde te scheppen. Aan rijksar chivaris Bakhuizen van den Brink werd bericht dat de archieven van de factorij van Decima en van de protestantse gemeente te Batavia naar het Rijksarchief zouden worden verzonden. Ze kwa men er in 1863 aan tezamen met archiefbestanden die betrekking hadden op Formosa, China, Ben galen, Coromandel, Malabar, Ceylon, Perzië en Kaap de Goede Hoop. Intussen was Van der Chijs' positie veranderd. In 1859 werd hij belast met de redactie van het gouvernementsblad De Javasche Courant. In i860 werd hij bestuurslid en bibliothecaris van het Ba- taviaasch Genootschap van Kunsten en Weten schappen en in 1861 redacteur van het Tijdschrift voor Indische taal-, land- en volkenkunde (tbg), het periodiek van het Genootschap. Rochussen werd bestuurslid en penningmeester, Levyssohn [i94] MrN.P. van den Berg (1831-1917) bestuurslid en directeur van het museum van het Genootschap. Het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen was op 24 april 1778, na aandrang van de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen, opgericht.' De oprichters stelden zich ten doel alles te onderzoeken 'wat be trekking heeft op de natuurlijke historie, de oud heden, zeden en gewoonten der Indische volken'. Het Genootschap was de eerste instelling van die aard in Azië. Van der Chijs werd in 1861 ook secre taris van de Nederlandsch-Indische Maatschappij van Nijverheid en Landbouw en in 1864 hoofdre dacteur van het toenmaals invloedrijke Tijdschrijt voor Nijverheid en Landbouw in Nederlandsch-In dië, het maandblad van de maatschappij. Veel aan dacht werd gegeven aan de kunstmatige bemesting van de sawahs, de verbetering van het padi-gewas en de teelt van zoetwatervis.10 Het wel en wee van [i95]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1991 | | pagina 12