Het eeuwfeest
[75]
schermt de algemene rijksarchivaris met bewaar-
percentages van 3 en 5%. Globaal wordt daarbij
ook aangegeven hoe men dat denkt te bereiken:
administraties van uitvoerende diensten kunnen
wel integraal weg, archieven van beleidsafdelin
gen dienen bewaard te blijven. Dit idee om de
waarde van het geproduceerde archiefmateriaal te
relateren aan de plaats van de afdeling of dienst in
het besluitvormings- en uitvoeringsproces van de
(rijks)overheid, is in het verleden al eens naar vo
ren gebracht, maar vond toen geen weerklank.12
In het huidige tijdsgewricht schijnt het echter
goede aanknopingspunten te bieden voor een ade
quaat bewaarbeleid. Door gedegen kennis op te
bouwen omtrent de structuren en processen van
beleids- en besluitvorming binnen de gemeente
lijke of rijksoverheid, en de grenzen én wisselende
bevoegdheden van de uitvoerende administraties
te kennen, kan mijns inziens de archivaris diegene
worden, die in principe bepaalt wat uiteindelijk
wel en wat niet in zijn archiefdepot terecht komt.
Het schijnt mij in dit verband wezenlijk dat wij
het als archivarissen eens worden over de normen
en criteria, waaraan een dienst of afdeling moet
voldoen om de begeerde 'bewaarstatus' te krijgen.
Zijn dat de hoeveelheid besluiten, of nu juist de
aard van de besluiten? Wat doen we met een uit
voerende dienst die binnen het kader van zijn
taakopdracht beleidsbeslissingen kan nemen? Ve
le glijdende schalen schijnen mij hier mogelijk, en
wij allen zijn gebaat bij duidelijke richtlijnen op
dit punt. Gemeente- en waterschapsarchivarissen
zouden in dit opzicht moeten kunnen profiteren
van de noties en ervaringen die de Rijksarchief
dienst in de komende jaren zal opdoen. De van
stelt zich graag ter beschikking als forum voor een
discussie over deze materie.
Maar bij een beoordeling of iets Archivwürdig
is, spelen ook andere factoren een rol, onder ande
re het inzicht van de archivaris in de waardering
voor en onderzoeksmogelijkheden in bepaalde
bestanden, vooral als analoog materiaal al in de
archiefbewaarplaats aanwezig is. Als voorbeeld
noem ik hier de in vele gemeente-archieven aan
wezige series bouwtekeningen en bestekken, aan
gelegd op grond van de Woningwet van 1902.
Hoewel grotendeels uitvoerend van aard, weet de
archivaris heus wel dat noch de administratie,
noch de onderzoeker deze bestanden nu of in de
toekomst zou willen missen.
Maar wij moeten er vooral voor waken te veel te
luisteren naar wat historici allemaal willen bewa
ren; ook onze voorgangers onderkenden dit pro
bleem al. Als je die geschiedkundigen hun gang
laat gaan, met hun telkens wisselende vraagstellin
gen, komt er geen bewaar-, maar een vernieti
gingspercentage van 5% uit de bus. Bovendien
heeft het wetenschappelijk onderzoek belang bij
vernietiging, volgens een opmerking van ons on
langs overleden erelid en oud-voorzitter Panhuy-
sen tijdens een discussie in 1962 over dit onder
werp; de wetenschappelijke werker wordt name
lijk afgeschrikt door massaliteit, zo stelde hij
toen." De archivaris moet juist nu zijn eigen ver
antwoordelijkheid in de kwestie van de selectie ter
bewaring nemen; dat vormt waarschijnlijk de
grootste uitdaging voor ons, zo niet voor de hele
volgende eeuw, dan toch in ieder geval in de eerst
komende 25 jaar. En daaroverheen komt dan nog
het vraagstuk, in welke vorm, technisch gespro
ken, hetgeen voor blijvende bewaring in aan
merking komt, bewaard moet worden. Het zeer
recente rapport van de Rijkscommissie voor de
archieven Het behoud geselecteerd bevat zeker
bruikbare criteria voor die problematiek. Ons
werk gaat dus niet alleen door in de volgende
eeuw, maar zal aan belang en diepgang winnen.
Het herdenken van kroonjaren is voor archivaris
sen bijna een dagelijkse activiteit: want hoe vaak
wordt er niet een beroep op ons gedaan als een
stad of dorp een privilege of een eerste vermelding
te vieren heeft, of een gemeentelijke, provinciale
of rijksinstelling terecht of ten onrechte meent
een respectabel aantal jaren oud te zijn? Het feit
dat dergelijke herdenkingen bijna dagelijkse kost
voor archivarissen zijn, is er vermoedelijk debet
aan dat archivarissen voor zichzelf maar zeer be
scheiden met dergelijke activiteiten bezig zijn.
Dat het toch wel gebeurt bewijst de recente bij
eenkomst ter gelegenheid van het honderdjarig
bestaan van het Rijksarchief in Zeeland en de vie
ring van het honderdvijftig jarig bestaan van het
[74]
gemeentearchief in Leeuwarden, en eerdaags dat
van het stadsarchief Den Bosch. Maar echte lus-
trumvierders - elke vijf jaar een groots feest - zijn
archivarissen niet.
De Koninklijke van zelf kan maar moeilijk op
het echt vieren van het bereiken van mijlpalen be
trapt worden, en als het dan er dan iets gebeurde,
bleef het beperkt tot een plechtig uitgesproken
feestrede. Bij het 25-jarig bestaan - tijdens een ver
gadering in Hoorn in 1916 - stond Muller in zijn
jaarrede vooral stil bij hetgeen de Vereniging in
die periode had bereikt; zijn publiek bestond ove
rigens uit slechts vijftien andere leden; ook in 1941
- in 1951 in vrijheid nog eens overgedaan - beperk
ten de voorzitters zich tot het geven van histori
sche overzichten.1** In 1951 was er nog wel een no
vum: er werd een aparte feestrede uitgesproken
door de toenmalige algemene rijksarchivaris Gras-
winckel. Zijn rede: 'Hercules op de tweesprong'
zou eigenlijk voor alle aankomende archivarissen
verplichte leesstof moeten zijn, omdat de door
hem aangesneden problematiek heden ten dage
ook nog gelding heeft, misschien nog nu wel meer
dan toen. De strekking van zijn betoog was dat
hoewel het hart van vele collega's naar het oud-ar
chief trekt, het werk voor hen in de moderne ar
chieven ligt."
Bij het 75-jarig bestaan was net als in 1951 de
Rolzaal op het Binnenhof de plaats van de plechti
ge handeling; voorzitter Van Buijtenen sprak de
feestrede met als titel 'Gnooti seauton' - Ken U
zeiven - uit. De aanbieding van het eerste exem
plaar van de bundel Septet vormde de apotheose
van die viering.16
Vergeleken met die wat plechtstatige, in onze
ogen bescheiden lustrumbijeenkomsten vormt
het eeuwfeestprogramma in dit lustrumjaar 1991
een grote tegenstelling. Niet een, maar zelfs twee
congressen, één hier in Groningen en één in
Maastricht, met alle frivoliteiten die daaraan vast
zitten zoals ontvangsten, uitstapjes, theaterbezoek
en - geheel eigentijds - een feest in een discotheek.
Daarnaast zijn er nog de groots opgezette Natio
nale Archiefmanifestatie in de Nieuwe Kerk in
Amsterdam in oktober en een open archievendag
op zaterdag 12 oktober. Het feit dat de Table Ron
de dit jaar eveneens in ons land gehouden wordt,
mag ook als een hommage aan onze vereniging be
schouwd worden. Er is, sinds de eerste besprekin
gen in 1987, eerst door weinigen, later door een
steeds grotere groep mensen - in lokale commis
sies bijeengebracht - enorm veel werk verzet om
alles in de rails te krijgen, en veel zal er nog moe
ten gebeuren om alles tot een goed einde te bren
gen. Twee mensen wil ik graag op voorhand apart
noemen: prof. de Smidt en Joan van Albada, re
spectievelijk voorzitter en vice-voorzitter van de
Stichting Eeuwfeest van de van. De eerste, ge
vraagd om als technisch voorzitter van die Stich
ting op te treden, heeft zich met hart en ziel in de
verschillende projecten gestort, en is met name
nauw betrokken geraakt bij de Amsterdamse ma
nifestatie. Van de stichting die dat organiseert is
hij ook weer voorzitter. Joan van Albada is de man
geweest die de eerste plannen voor de lustrumvie
ring heeft gemaakt, en wiens ideeën structuur aan
deze lustrumviering hebben gegeven. Bij vele za
ken is hij betrokken geweest; vele contacten, voor
al met sponsors, heeft hij gelegd en het is daarom
zeer te betreuren, dat hij door internationale be
slommeringen niet hier in Groningen aanwezig
kan zijn. Ik hoop in het najaar, als alle lustrumac
tiviteiten achter de rug zijn, beide heren nogmaals
publiekelijk voor hun vele inspanningen dank te
kunnen zeggen.
Wat echter in alle lustrumplannen aanvankelijk
over het hoofd gezien was, was een gedenkboek
van de jubilaris zelf. Misschien is dat ook wel ex
pres niet gedaan, omdat de geschiedenis van de
van en haar verdiensten voor het Nederlandse ar
chiefwezen, al in vele toonaarden is bezongen.
Het kan ook zijn dat de lustrumstichting wilde
testen of het bestuur wel voldoende betrokken
was bij haar eigen eeuwfeest. Hoe het ook zij, het
bestuur heeft het toch tot zijn taak gerekend een
gedenkboek ter gelegenheid van haar honderdja
rig bestaan te laten samenstellen. Daarin zou een
aantal auteurs een beeld moeten schetsen van ver
schillende aspecten uit de geschiedenis van het
Nederlandse archiefwezen, en de rol van de van
daarbij in die laatste eeuw. Geen geschiedschrij
ving van de Vereniging dus, maar iedere auteur
beziet de archiefwereld vanuit zijn eigen invals
hoek, en gaat na of de van daarin een rol heeft ge
speeld of niet. Dat levert een gevarieerd boek op,
met zeer leesbare en informatieve bijdragen over