In altera saecula pergo
Lustrumrede van de voorzitter
van de Koninklijke Vereniging van Archivarissen
in Nederland,
uitgesproken tijdens de opening
van hetEeuwfeestcongresop24april 1991
in Groningen
F. Keverling Buisman
Allereerst wil ik natuurlijk vanaf deze plaats een
dankwoord uitspreken aan het adres van Hare
Majesteit de Koningin, hier vertegenwoordigd
door haar Commissaris, de heer Vonhoff, voor het
feit dat het Haar behaagd heeft er in toe te stem
men dat de Vereniging zich voortaan als Konink
lijk mag aanduiden. Ik hoop en verwacht dat onze
vereniging zich een waardig drager van die eretitel
zal betonen.
Voorts zeg ik de heer Riezenkamp, directeur-
generaal Culturele Zaken van het ministerie van
wvc - hier optredend namens de plotseling ver
hinderde minister mevrouw drs H. d'Ancona -
dank voor de mededeling omtrent de behandeling
van het ontwerp-Archiefwet in de Ministerraad
van a.s. vrijdag, en de verwachting dat de wet nog
dit jaar aan de Tweede Kamer zal worden aange
boden. Het Nederlandse archiefwezen, en dus ook
onze Vereniging, is zeer benieuwd naar de vorm
die de wet na de inspraakrondes op de concept
tekst uiteindelijk heeft gekregen. Ook het feit dat
gemeentearchieven in het kader van het Deltaplan
nu projecten kunnen indienen, vervult ons met
vreugde; een vreugde die echter behoorlijk getem
perd wordt door de verwachting, dat de opgelegde
beperkingen wel eens onoverkomelijke struikel
blokken kunnen vormen.
Een eeuw VAM
In het jaar 1702 bestond de Verenigde Oostindi-
sche Compagnie honderd jaar. En ook toen was
het bereiken van een dergelijke mijlpaal aanlei
ding voor festiviteiten en herdenkingen, te meer
daar het de voc in die jaren zeer voor de wind
ging. Ter gelegenheid van dat kroonjaar werd er
door de bewindvoerders van de voc een gedenk
penning aangemaakt. Op de voorzijde daarvan
stond een allegorische voorstelling van de Com
pagnie - een vrouw met een scheepskroon -, met
daarbij de spreuk 'In altera saeculo pergo' - ik ga
voort in de volgende eeuwen.' Die spreuk levert
het stramien voor mijn betoog van vandaag.
Allereerst wil ik de aandacht richten op de posi
tie en de rol van Koninklijke Vereniging van Ar
chivarissen in Nederland zelf; in de afgelopen
kwart eeuw heeft de Vereniging in haar ledenaan
tal een zeer spectaculaire groei doorgemaakt. Be
gonnen met 42 leden in 1891, bedroeg het aantal
bij het 25-, 50- en 75-jarig bestaan resp. 69, 117 en
236 leden. Nu zijn dat er ongeveer 900, dus een
aanwas van bijna 400% in de laatste 25 jaar. Deze
groei houdt vanzelfsprekend verband met de
enorme groei van het archiefwezen in ons land in
[70]
diezelfde periode en met de eveneens sterk toege
nomen opleidingscapaciteit, mogelijk geworden
door de herinrichting van het archiefonderwijs in
het eind van jaren zestig. Het archiefdiploma
vormt voor het merendeel van onze leden de
grondslag voor hun lidmaatschap; de openstelling
van de Vereniging voor niet-archiefambtenaren in
1981 had door zijn beperkingen nauwelijks effect.2
De belangstelling voor het lidmaatschap vanuit
allerlei aanverwante sectoren (universitaire en an
dere wetenschappelijke instellingen, documenta
tiecentra en dergelijke) is echter onverminderd
groot, zodat het bestuur voorstellen ontwikkelt
voor een verdere verruiming van de lidmaat
schapscriteria.
Behalve op een toegenomen ledental kan de
Vereniging bogen op een hele serie goed bezochte
en inhoudelijk succesvolle studiedagen, de tot
standkoming van een in de wereld unieke serie
Archievenoverzichten (het laatste en veertiende
deel, De archieven in niet door de overheid beheerde
archiefbewaarplaatsen en documentatiecentra zal
dit najaar verschijnen). Voorts bestaat er sinds
1982 een maandelijks mededelingenblad, Nieuws
van Archieven, en kwam er korte tijd later jaarlijks
een Staat van het Nederlandse Archiefwezen ter be
schikking. Met ingang van dit jaar krijgt de Staat
een andere naam, namelijk de Almanak van het
Archiefwezen, en een ander uiterlijk. Het Neder
lands Archievenblad heeft inhoudelijk en qua ui
terlijk in het laatste decennium tot twee maal toe
een duidelijke facelift ondergaan, zodat het waar
lijk een eigentijds visitekaartje voor de van is ge
worden. En last but not least, moet ik hier mel
ding maken van de tot standkoming van het eigen
Verenigingsbureau in september 1989. De nadruk
bij al deze activiteiten ligt uitdrukkelijk bij de in
formatievoorziening en dienstverlening ten be
hoeve van de leden, een functie die de leden van
de van van haar verwachten, die ook niet weg te
denken valt, maar die veel bestuurlijke inspan
ning vraagt.
Hoe tegenstrijdig het in het licht van het voor
gaande ook moge klinken, toch is de laatste kwart
eeuw voor de van maar ten dele voorspoedig ge
weest. De invloed van de van is in de decennia
sinds 1966 - de viering van het 75-jarig bestaan -
behoorlijk afgenomen. Was zij tot die tijd de enige
spreekbuis van het archiefveld in Nederland, na
de invoering van de Archiefwet in 1968 kwamen er
andere organen en structuren, die daarin evenzeer
een rol gingen spelen en door de politiek gehoord
werden. De Archiefraad (nu Rijkscommissie voor
de Archieven, als onderdeel van de Raad voor het
Cultuurbeheer) werd ingericht als advieslichaam
voor de vakminister; de algemene rijksarchivaris
kreeg meer invloed en macht door de herstructu
rering van de Rijksarchiefdienst, waarin het Con
vent van rijksarchivarissen als belangrijk adviesli
chaam ging functioneren. De Rijksarchiefdienst
als geheel werd door haar omvang en geconcen
treerde, verzamelde kennis op velerlei terrein
meer en meer een vraagbaak en denktank in aller
lei archiefaangelegenheden en drukt daardoor een
stempel op vele ontwikkelingen.
Bovendien gingen archivarissen zich ook op an
dere wijze organiseren, zowel naar functie als naar
taak. In 1974 kwam de Landelijk Kring van Ge
meente- en Streekarchivarissen (lkgsa) tot stand,
de provinciale archiefinspecteurs kregen hun lan
delijk overleg (lopai) en ook de waterschapsar
chivarissen sloten zich aaneen (lkwa). Naar taak
waren het de beheerders van topografisch-histo-
risch atlassen (Vereniging Topografisch-Histori-
sche Atlas) en de audio-visuele media in archieven
en documentatiecentra (nvaa) die eigen vereni
gingen vormden, waarbij ook, of misschien wel
juist, niet-archiefdiploma-bezitters een onderdak
vonden. Een instituut als 'de jonge chartermees
ters', in 1971 door enkele angry young men als dis
puut in het leven geroepen, bestaat nog steeds en
biedt aan jonge vakgenoten de mogelijkheid van
collegiaal contact en gezellig verkeer, gecombi
neerd met vakinhoudelijk gerichte activiteiten.
Vrijwel alle archivarissen in die groeperingen ble
ven ook VAN-lid, maar het verschijnsel als zodanig
is mijns inziens symptomatisch voor de fragmen
tarisering van de archiefwereld in de jaren zeven
tig en tachtig.
Maar niet alleen door deze spreiding van men
sen over verschillende groeperingen verloor de
van aan slagkracht. Ook de aandacht en de be
trokkenheid van het 'veld' voor de stellingnames
door de van verminderde. Dat werd veroorzaakt
door de groei van de diensten zowel in personeel
en financieel opzicht als ten aanzien van het aantal
[71]