mengevat. Maar was dir beeld volstrekt nieuw?
Werd hier een groots panorama ontvouwd, dat
voorheen in ongelijke stukken en brokken in de
archieven verborgen was gebleven? Nee dus. In
beide gevallen was er al een beeld. Dat voor Over
ijssel was primair ontleend aan de boeken van de
Engelse econoom Thomas Malthus, wiens Essay
on the principle of population in 1798 was versche
nen. En door de dissertatie van Johan de Vries
waart de geest van Potgieter. Potgieter is trouwens
in meer opzichten beeldbepalend geweest. Denk
maar aan de rede van Van Dillen over 'omstandig
heden en psychische factoren' terwijl de oratie, die
Jan Lucassen twee maanden geleden heeft uitge
sproken zelfs de titel draagt: 'Jan, Jan Salie en
diens kinderen'.
Recentelijk is het beeld van de economische ach
teruitgang van de Republiek in de achttiende
eeuw, dat ik zoeven noemde, opgegaan in een nog
grootsere synthese: het boek van J. Israel, Dutch
primacy in world trade. Dit boek bestrijkt de pe
riode van het einde van de zestiende eeuw tot hal
verwege de achttiende. Hierin zijn bestaande
beelden geremodelleerd en samengevoegd tot een
tamelijk overtuigend nieuw beeld. Daar is in laat
ste instantie nauwelijks een archief aan te pas ge
komen. De creatie was voornamelijk het gevolg
van een nieuwe aanpak, het originele onderscheid
dat Israel gemaakt heeft tussen de handel in bulk
goederen en die in luxe produkten. Daarmee viel
alles op een andere manier op zijn plaats. Dat kon
hij natuurlijk alleen maar doen omdat onze ken
nisvorming de laatste decennia zo geweldig is toe
genomen. En die is voor de betreffende periode
voornamelijk aan archieven ontleend. Ik denk dat
dit boek illustratief is voor de huidige gang van za
ken binnen het historisch bedrijf. Gegeven de
stand van onze kennis, vindt beeldvorming in de
zin zoals Kossmann het begrip gebruikt, voorna
melijk buiten de archieven om plaats. Voor ken
nisvorming zijn de archieven onontbeerlijk.
Binnen mijn vakgebied gaat beeldvorming nog
sterker dan dat in andere onderdelen van de ge
schiedenis het geval is, meestal vooraf aan kennis
vorming. Dat komt omdat de economische en
sociale geschiedenis de laatste decennia veel theo
retischer is geworden. Er worden steeds meer
theorieën ontleend aan de in de actualiteit opere
rende maatschappijwetenschappen, die dan op
het verleden, zeg maar het archiefmateriaal, wor
den losgelaten. De theorie formuleert samenhan
gen tussen een aantal variabelen en geeft dus een a
priori beeld. Het archiefmateriaal dient dan om
dit beeld te toetsen. Soms blijkt het te kloppen
maar vaker niet. In dat laatste geval rolt daar vrij
wel nooit een pasklare nieuwe theorie uit. In het
beste geval kunnen we aangeven op welke punten
de theorie en dus het beeld bijgesteld moet wor
den.
Juist met dit type onderzoek hebben wij u de af
gelopen jaren knap zenuwachtig gemaakt. Het
gaat lijnrecht in tegen de onderzoektraditie van
het invullen van blinde vlekken op de kaart. On
derzoekers die met een theoretisch gefundeerde
probleemstelling naar het archief komen, raken
nauwelijks in vervoering als ze achter al die keuri
ge archiefdozen nog de laatste onaangeroerde kis
ten vinden. Zij zien dit niet als een laatste stukje
terra incognita dat ze fijn kunnen gaan verkennen,
maar als een lastig, want ongeïnventariseerd, ob
stakel. Zij vliegen door het materiaal, pikken hier
wat loongegevens uit en daar wat prijsreeksen en
zijn in staat kilo's materiaal die door het personeel
zuchtend uit de kelder omhoog zijn gehesen, na
tien minuten weer in te leveren 'omdat er niets in
zit'. Bedrijfsarchieven, die na een zorgvuldig afge
wogen macroselectie compleet zijn opgenomen,
worden door sommige onderzoekers 'wel aardig'
gevonden, maar relatief onbruikbaar omdat men
voor het reconstrueren van de arbeidsmarkt in een
bepaalde sector juist de personeelsgegevens van al
le bedrijven nodig heeft.
Het kan zijn, dat juist dit soort onderzoekers
een belangrijke impuls heeft gegeven aan de for
mulering van het onderwerp van dit congres. Dat
u gedacht hebt, we moeten nu zo vaak nee verko
pen, laten we de onderzoekers zelf om hun opinie
vragen, zodat in de toekomst beter ingespeeld kan
worden op de vragen van historici. In ieder geval
zit ik nu met de vraag aan welke beeldvorming
men over honderd jaar behoefte zal hebben. Een
vraag die ik nu maar vertaal in: met welke vraag
stellingen zal men over honderd jaar het archief
bezoeken?
[98]
Met welke vragen bezoekt men het
archief in 2091?
Zoiets kun je een historicus haast niet vragen.
Dan gaat hij toch maar terugblikken. Wie had bij
voorbeeld in 1891 kunnen bevroeden dat dat rare
lampenfabriekje, dat twee wilde broers in Eindho
ven aan het oprichten waren, honderd jaar later
machines zou fabriceren waarin met enig gepers
een hele bibliotheek, of een heel archief, opgesla
gen kan worden?
Maar vooruit dan maar, laten we maar even
wild gaan denken. Ik kan me voorstellen dat over
honderd jaar een communicatiedeskundige een
beeld wil geven van de communicatiecultuur in
het telefoontijdperk, u weet wel die periode tussen
het telegraaftijdperk en het faxtijdperk. Wat voor
materiaal moet hij gebruiken? Ik zou die bvd-
banden maar goed bewaren. Die zullen dan de
enige complete getuigenis vormen. Want telefo
nades zoals die in speelfilms gevoerd worden, ge
ven de indruk dat een gesprek meestal maar dertig
seconden duurde, dat de telefoon bij voorkeur ge
bruikt werd om zeer onheilspellende mededelin
gen te doen en dat de hoorn meestal op de haak
werd gesmeten als het gesprek niet beviel.
Ook kan ik me voorstellen, dat er over honderd
jaar een verfijnde methode ontwikkeld zal zijn om
van foto's en tekeningen de levensstijl van mensen
te reconstrueren. Heeft men daar nu al die boedel
inventarissen voor bewaard?
Verder weet men dan precies hoe de hersenen
werken. Persoonlijke denkprocessen kunnen in
een binaire code vastgelegd worden. Die kunnen
weer herleid worden tot groepsprocessen of be
sluitvormingsprocessen. Probeer vanuit die kennis
maar eens met behulp van nu gangbare archivalia
dit soort processen anno 1990 te reconstrueren.
Bovendien leest er over honderd jaar niemand
meer. Studiezalen van archieven staan vol moni
tors en beeldplaten en wie de geschreven stukken
wil raadplegen moet eerst een hersenspoeling Ne
derlands ondergaan, want een geniale Japanner
heeft omstreeks 2020 een pictogrammenschrift
ontworpen, dat mondiaal is ingevoerd en waar
ook de gesproken taal van is afgeleid. In het on
derwijs vindt naast deze taal, het mundisch, alleen
nog onderricht in het galactisch plaats.
Maar het ergste komt nog. In 2090 is er door ge
leerden een uitstekend werkend beeldvormings
model ontwikkeld. Het werkt via geperfectioneer
de scanningtechnieken. Het is op vele terreinen
toepasbaar en bevat parameters voor diepgang en
reikwijdte. Met de echte beeldvorming houdt nie
mand zich meer bezig. Die komt vanzelf uit de
machine. Waar de discussies over gaan zijn de pa
rameters en variabelen in het model, de randvoor
waarden voor beeldvorming dus.
Hoe moet je in vredesnaam op dit soort ontwikke
lingen anticiperen? Dat kan niet en dat hoeft ook
niet. Want het moet gezegd worden. Wij historici
kunnen prima uit de voeten met datgene dat ar
chivarissen de afgelopen honderd jaar voor ons
verzameld en bewaard hebben. Natuurlijk zouden
we op sommige onderdelen wat meer in het ar
chief willen vinden. Maar we hebben ook heel wat
trucs in huis om via omtrekkende bewegingen
toch ons doel te bereiken. Straks tijdens de discus
sie kan ik u wel wat voorbeelden geven.
Tevreden historici
Zelf werk ik vooral in negentiende-eeuwse archie
ven. Die zijn niet verzameld met het oogmerk om
toekomstige historici terwille te zijn. Toch kun
nen we daar nog wel honderd jaar mee vooruit.
Uiteraard vinden we het vreselijk dat allerlei serië
le bronnen vaak verdwenen zijn, zoals de lijsten
van de patentbelasting en de personele belasting.
Maar via kiezerslijsten en notariële archieven red
den we het wel. Bovendien worden de archieven
steeds beter toegankelijk. De honderden meters
lange archieven van het provinciaal bestuur of van
de gemeentesecretarie, waar historici meestal met
een grote bocht omheen lopen, worden nu op
sommige plaatsen zodanig bewerkt, dat een druk
op de knop al heel wat bruikbaars oplevert. Daar
naast heeft een serie als Ach Lieve Tijd wel aange
toond, dat voor iedere stad en iedere provincie wel
een beeld te geven is van alle aspecten die thans
van belang worden geacht. Met de echte mee
romvattende beeldvorming ligt het soms wat
moeilijker. Maar het is echt niet nodig om alle ste
delijke archieven te bestuderen om een beeld van
[99]