De rol van de archivaris bij de beeldvorming van het verleden E. H. Kossmann en P. Kooij ProfdrE.H. Kossmann (links) en profdr P. Kooij (rechts) Bij de keuze die de archivaris moet maken tussen te bewaren en te vernie tigen archieven, is het van.belang te weten wat dé historici denken nodig te hebben. De historici houden zich immers bezig met het verleden en zullen dat ook in de toekomst doen. Prof dr E.H. Kossmann, emeritus hoogleraar geschiedenis, en prof dr P. Kooij, hoogleraar in de geschiede nis van stad en platteland, beiden aan de Rijksuniversiteit in Groningen, vertelden op hun eigen wijze hoe zij de rol van de archivaris daarbij zien. [92] Rede van prof. dr E.H. Kossmann Collega Kooij en ik zijn uitgenodigd te discussië ren over een thema dat wij niet zelf hebben uitge kozen. Bovendien vermoeden wij dat voor ons ook al een rol en een tekst waren bedacht. Van Kooij, die niet uit het archief is weg te slaan, zou worden verwacht dat hij de alles overheersende betekenis van archiefmateriaal voor de geschie denisstudie zou beklemtonen. Ik, die weinig ar chiefstudie heb gedaan, zou de rol van het archief hebben moeten relativeren. En nu zeg ik wel 'ar chief', maar wij bedoelen natuurlijk: de archiva ris. Kooij zou dus hebben moeten aantonen dat de beeldvorming van het verleden afhankelijk is van het materiaal dat de archivaris besluit te bewaren, dat wil zeggen, direct afhankelijk is van een door de archivaris genomen beslissing; ik zou laten zien dat juist niét in archieven opgeslagen materiaal onze beeldvorming beheerst. Kooij en ik hebben geprobeerd ons aan deze rolverdeling te houden, maar het lukte ons niet. Wij zien eigenlijk geen kans het met elkaar princi pieel oneens te worden. Wat Kooij vindt, zal hij u straks wel meedelen. Ik voor mij acht archiefstu die zeer hoog, zoals vanzelf spreekt, en denk er niet aan te ontkennen dat alle historici in hoge mate van archiefmateriaal en van de archivarissen die het beheren, afhankelijk zijn. Ook degene die zelf het speurwerk in het archief niet regelmatig verricht, gebruikt de resultaten van het speurwerk van anderen natuurlijk wèl, of in de vorm van op archiefstudie gebaseerde publikaties of - en vooral - in de vorm van bronnenedities. Dat het archief en dus de archivaris bij het meeste historische on derzoek direct of indirect een rol speelt, wie zou het in zijn hoofd halen dit te betwijfelen? Indien we het daarover eens zijn, kunnen we proberen de vraag die Kooij en mij werd gesteld, te preciseren; en vanaf dit moment spreek ik uit sluitend voor mij zelf. Welnu, de vraag hangt ten nauwste samen met het keuzeprobleem waarvoor de archivaris zich ziet gesteld: wat moet ik bewa ren, wat moet ik weggooien? Hoe kan ik ervoor zorgen dat mijn selectie niet al te subjectief is? Is zij namelijk al te subjectief, dan bewaar ik wat ik vanuit mijn standpunt van nu interessant acht. Aangezien ik echter weet dat degene die over hon derd jaar het door mij bewaarde materiaal ge bruikt, misschien (of zelfs: waarschijnlijk) een an der standpunt inneemt, loop ik het gevaar te ver wijderen wat de toekomstige historicus belangrijk vindt. Ik moet dus proberen objectieve maatsta ven te vinden. Nu weet ik, de archivaris van nu, ook wel dat geen mens kan aangeven wat de histo ricus van over honderd jaar wil weten: als ik echter enig inzicht heb in de mate waarin, en de wijze waarop historici afhankelijk zijn van het door mij bewaarde materiaal, zal ik wellicht mijn beslissin gen beter kunnen verantwoorden, wat misschien niet eens zoveel helpt, maar mijn gewetenspijn in elk geval verzacht. Zorgen over wat wij nalaten Het is overigens - veroorlooft u mij deze parenthe se - opmerkelijk dat er op het ogenblik zoveel zorg bestaat over de sporen die wij achterlaten. Onge veer een maand geleden werd in Den Haag een studiedag gewijd aan de selectieproblemen waar mee de bibliothecarissen worden geconfronteerd en ook daar was, naast praktische elementen, de vraag primair: wat voor materiaal van nu zal de historicus van de toekomst nodig hebben? Trou wens, de musea kennen vergelijkbare dilemma's. Om maar niet te spreken van de instituten die zich toeleggen op de conservering van beeldmateriaal. Hoe komt het dat wij over deze dingen op het ogenblik zo tobben? Nu zijn er heel wat antwoor den op deze vraag te verzinnen, maar laten we ons op twee eventjes concentreren. Daar is ten eerste natuurlijk het feit dat onze beschaving in staat en bereid is veel en veel meer aan documenten, boe ken, kranten, tijdschriften, kunst- en gebruiks voorwerpen te produceren dan bewaarbaar of zelfs maar inventariseerbaar is, met het resultaat dat het overgrote deel wel moet worden vernietigd als we niet in de rommel willen verstikken. Het twee de is, dat wij van de geschiedwetenschap zijn gaan vragen zich voor alles en nog wat te interesseren - voor de hoge politiek, zeker, en voor de economi sche verschijnselen, natuurlijk, en uiteraard voor de hogere cultuuruitingen, alles bijeen een gewel dig terrein waarover wij onafzienbare hoeveelhe- [93]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1991 | | pagina 17