2 Het karakter van de functies van die afdelingen. 3 Het karakter van de activiteiten voortvloeiende uit de gegeven functies. Hij pleit voor schifting aan de wortel, bij de bron nen, namelijk bij de overheidsinstellingen. Hier door kunnen archieven van bepaalde categorieën van organen zonder meer van blijvende bewaring worden uitgesloten. De schifting van de over heidsorganen moet gebeuren op grond van hun graad van autonomie, hun zelfstandige beslis singsmacht en het belang van de hun opgedragen taken en tenslotte door de juridische en histori sche draagwijdte en betekenis van hun arbeid. De criteria die De Vey verder formuleert komen reeds voor in de regels van Fockema Andreae.11 Zeer belangrijk voor het verdere denken en wer ken is de bijzondere ledenvergadering van de van die eind 1969 plaats vindt in Krasnapolsky te Am sterdam. Hier ligt een schets van de hand van de algemene rijksarchivaris van de nieuwe algemene richtlijnen voor de vaststelling van lijsten van voor vernietiging in aanmerking komende stukken ter tafel. Voor ons van belang is hetgeen over de crite ria van vernietigbaarheid wordt opgemerkt. In de oude richtlijnen werd slechts zoals wij zagen de procedure geregeld, in de nieuwe richtlijnen zul len als criteria bij de beoordeling van vernietig baarheid opgenomen worden: 1 De taak van het overheidsorgaan waaronder de archiefbescheiden berusten, alsmede de relatie van dit overheidsorgaan tot andere overheidsorganen. 2 Het blijvend belang van de in de archiefbe scheiden voorkomende gegevens, gelet op het on der 1 genoemde. Een VAN-commissie onder voorzitterschap van dr W.J. van Hoboken brengt nu een preadvies uit waarin ten aanzien van het laatste punt wordt op gemerkt dat de gekozen formulering ('gelet op het onder 1 genoemde') dit criterium beperkt tot de vraag of de bewuste archiefbescheiden van belang zijn voor de historie van de betrokken administra tie. Gezien het algemeen aanvaarde standpunt, dat archiefbescheiden niet alleen bewaard worden voor de overheid zelf, maar ook voor historici van velerlei soort, alsmede voor particulieren, die rechten willen onderzoeken of bewijzen, stelt de commissie een andere formulering voor. Deze for mulering luidt: 'het blijvend belang van de in de archiefbescheiden voorkomende gegevens voor de overheidsorganen, de recht- of bewijszoekenden en het historisch onderzoek'. De vergadering kan zich hiermee verenigen.12 Ruim twee jaar later (in 1972) verschijnt het nieuwe Besluit Algemene Richtlijnen in de Staatscourant, met de door de van voorgestane formulering. Zo is dan het func- tioneel-organisatorische beginsel onder artikel 3 lid 1 opgenomen en onder lid 2 zowel het adminis tratief (juridisch) als het historisch beginsel. De kern van de zaak Ondertussen hebben eind 1970 te Woudschoten studiedagen plaats gevonden over de vernietiging van archiefstukken. Algemene rijksarchivaris mr A.E.M. Ribberink opent de rij der sprekers met een betoog, getiteld 'De kern van de zaak', dat ein digt in twintig-puntige stellingen, waarvan de eer ste luidt 'de archivaris is ambtenaar, geen hobby ist'. Hiermee geeft hij aan een andere benadering van het vernietigingsvraagstuk voor te staan. Ook zijn stellingen 4 en 5, 'slechts wie vernietigt kan bewaren' en 'slechts wie vernietigt kan toeganke lijk houden' zetten in hun eenvoud de toon van nu de mouwen opgestroopt en eindelijk eens flink aan het vernietigen. De archivaris moet bij inven tarisatie en vernietiging niet uitgaan van het standpunt van de historicus, hij moet uitgaan van de eigen plaats van het archiefvormend orgaan in het geheel van het bestel. Deze eigen plaats dient de archivaris in samenspel met de archiefvormen de administratie en de archiefbeherende registra tor vast te stellen. Volgens Ribberink moeten slechts de kernen van het bestel worden bewaard. Het woord kern kwamen we reeds tegen bij Gras- winckel, maar daar ging het over de kern van ieder archief die bewaard moest blijven; hier gaat het over de kernen van het totale administratief bestel. Het pleidooi van De Vey Mestdagh voor schifting aan de wortel wordt hier weer opgepakt.'4 Het waarnemend hoofd van de Vierde afde ling, H. J. van Meerendonk, spreekt over 'De drie hoeksverhouding als basis voor legitimiteit'. Het overleg tussen archivaris, beleidsambtenaar en re gistrator ziet hij als dé hechte pijler waarop het [82] vernietigingsbeleid gebouwd moet worden. Hij onderstreept, evenals zijn voorganger De Vey Mestdagh, het organisatorisch-functionele begin sel bij de waardebepaling.15 Tijdens de discussie brengt Van Hoboken het historisch beginsel weer in stelling, dat Ribberink had afgewezen. Het is dezelfde tegenstelling als bij de ontwerp-richtlij- nen. De één wil criteria enkel en alleen uitgaande van de geschiedenis en structuur van het bestel, dus uitgaande van de geschiedenis en plaats van het archiefvormend orgaan, de ander wil daar naast ook criteria vanuit de historische waarde van de stukken. Voor dat laatste is immers juist de archivaris, het is zijn roeping. In de discussie for muleert Ribberink een functioneel beginsel: het verband tussen de organisatie (het bestel) en de maatschappij. Op grond van dit beginsel kan au tomatisch ook voor de toekomst historisch rele vant materiaal bewaard worden.16 Codificatie Voor het eerst sedert de Handleiding van 1898 wordt in 1973 een poging ondernomen de gehele archivistiek te behandelen door dr W.J. Forms- ma's 'Het inventariseren van archieven'. In zijn paragraaf over vernietiging kiest Formsma voor een pragmatische aanpak. Hij constateert dat er geen objectieve criteria zijn om te beoordelen wat toekomstige generaties zal interesseren. Het pro bleem moet met onze eigentijdse ogen bezien worden. Hij geeft een aantal principes voor het vernietigen (die ik liever criteria zou noemen) die geheel in de lijn liggen van de regels van Fockema Andreae. Hij noemt het functioneel beginsel niet, spreekt slechts over het samen de weg wijzen door mannen van de administratie, historici en andere wetenschappers en in het bijzonder door archiva rissen. Na zorgvuldige oordeelsvorming zal men dan niet terug moeten schrikken archieven die voor administratie en historie onbelangrijk zijn, in hun geheel te vernietigen. Vijftien jaar na Woudschoten, waar opgeroe pen was tot het samenstellen van een Hand leiding, verschijnt in 1985 in opdracht van de Vereniging van Archivarissen in Nederland de Handleiding voor selectie en vernietiging van Ar chiefbescheiden van de hand van Van Meerendonk. Deze Handleiding kan gezien worden als de co dificatie van de vernietigingspraktijk. Taak en plaats van het orgaan binnen de overheidsorgani satie moeten het uitgangspunt vormen bij selectie. Bescheiden over de doelstelling, de organisatie en het functioneren moeten bewaard blijven; dat is de kern van het archief. Ieder archief heeft zijn ei gen persoonlijkheid, zijn individualiteit die de be werker moet leren kennen. Vernietiging mag niet zover gaan dat het onmogelijk is geworden de functie van de instelling en de hoofdlijnen van de uitvoering van haar werkzaamheden te reconstru eren. Het historisch motief blijft een belangrijke rol spelen. De waarde van archiefbescheiden wordt mede bepaald door de mogelijke betekenis als bewijsstukken voor maatschappelijke of histo rische doeleinden. De archivaris die de geschied kundige belangen doorzijn opleiding en zijn erva ring met onderzoekers het best kan overzien moet de vrijheid hebben om te kiezen! De criteria die op grond van deze beginselen worden aangereikt zijn terug te voeren op de re gels van Fockema Andreae; hier en daar in een moderner jasje gestoken en nader uitgewerkt.18 Ons huidige handboek, Archiefbeheer in de praktijk, waarvan het hoofdstuk over vernietiging in 1988 door drs A.J.M. den Teuling werd ge schreven, is zoals de titel al aangeeft duidelijk praktijkgericht. Den Teuling deelt aan archief stukken twee waarden toe: een juridische en een informatieve waarde. Stukken met informatieve waarde moeten bewaard blijven. Dit zijn de stuk ken bedoeld in artikel 3 lid 2 van de Algemene Richtlijnen (het blijvend belang van de in de ar chiefbescheiden voorkomende gegevens voor de overheidsorganen, de recht- of bewijszoekenden en het historisch onderzoek). Alle informatie moet in principe slechts op één plaats bewaard worden: het zogenaamde bewaarniveau.19 Institutioneel niveau Dames en heren, de verschijning in mei 1989 van het rapport 'Het industrieel erfgoed en de kunst van het vernietigen' deed ons archivarissen na le zing behaaglijk achter over zakken. De pluim die het archiefwezen kreeg toebedeeld als sector waar de selectie al verregaand is gerealiseerd was de oor- [83]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1991 | | pagina 12