Feith en Fruin dat private oorkonden uit de acht tiende eeuw onder voorwaarden vernietigd kun nen worden. Zij voegen daaraan toe: 'Overigens beslisse steeds het gezond verstand en vernietige men niets zonder het advies van deskundigen'.' In onze eerste Archiefwet, van 1918, wordt een Algemene Maatregel van Bestuur in het vooruit zicht gesteld waarin geregeld zal worden: 'de wijze waarop archiefbescheiden, al of niet reeds in eeni- ge bewaarplaats overgebracht, voor vernietiging in aanmerking kunnen komen In zijn toelichting schrijft de Brabantse rijksarchivaris mr. C. C.D. Ebell, op wiens voorstel dit gebeurd was, dat in zo'n Algemene Maatregel van Bestuur eventueel als vierde punt opgenomen kan worden 'aan welke regelen of beginselen ieder soort van stukken ge toetst moet worden om op de lijst van voor vernie tiging vatbare stukken te worden geplaatst'.Ech ter in de Algemene Maatregel van Bestuur van 1919 waardoor de archivaris imperatief betrokken wordt bij de vernietiging, zijn die regelen of be ginselen niet opgenomen.' Die betrokkenheid leidt in 1921 tot een princi piële discussie in de bijeenkomst der rijksarchi varissen naar aanleiding van de beoordeling van de vernietigbaarheid van stukken uit het archief van de Territoriaal bevelhebber. Ebell, intussen rijksarchivaris bij het Algemeen Rijksarchief, po neert de stelling: 'Van vernietiging worden uitge sloten alle stukken, die betrekking hebben op handelingen van eenig bestuur of ambtenaar, wanneer die stukken noodig zijn om vast te stellen het juiste begrip van of het onderling verband tus- schen die handelingen, welke echter van zoodanig belang moeten zijn, dat zij haar invloed op meer uitgestrekt terrein of voor langer duur doen gel den'. Mr R. Fruin, algemene rijksarchivaris, is tegen deze stelling omdat de archivaris uitsluitend het historisch belang beoordeelt, terwijl Ebell zich stelt op het standpunt van de ambtenaar. Met 8 stemmen voor, 5 tegen en 1 blanco wordt Ebells voorstel aangenomen. Fliermee wordt uitgespro ken dat de archivaris niet alleen op historisch, maar ook op het administratief belang heeft te let ten.6 Vernietigingsadviezen Bijna twintig jaar later in 1939 houdt algemene rijksarchivaris mr R. Bijlsma een inleiding op een VAN-vergadering, getiteld Onze bemoeiingen met de nieuwe archieven: vernietigingsadviezen'. Hij ziet als het belangrijkste van de vigerende ver nietigingspraktijk dat de administratie niet meer op eigen gelegenheid, zonder inschakeling van de archivaris, kan vernietigen. De onrustbarende grbei van de moderne archieven maakt een syste matische vernietiging noodzakelijk. Als dat ge beurt, komen stukken van betekenis beter tot hun recht en kan bezuinigd worden op de archiefbe waarplaatsen. Motieven die alle deskundigen die na hem over vernietiging spreken, op steeds ur gentere toon blijven noemen. Bijlsma doet het voorstel om te komen tot een betere regeling van de vernietiging, namelijk dooi vernietigingsadviezen te laten geven door een commissie. Deze archivarissencommissie moet niet alleen ingeschakeld worden bij incidentele vernietiging, maar ook bij het opstellen van nieu we lijsten van vvv-stukken. Over beginselen of criteria spreekt hij niet.7 Ruim een jaar later begint de voorzitter van de inmiddels ingestelde commissie, jhr mr D.RM. Graswinckel, rijksarchivaris van de Tweede afde ling, zijn voordracht over 'Vernietiging van ar chieven' met 'ik zal U hier geen axioma's over ver nietiging kunnen mededelen'. Hij houdt zijn ge hoor wel twee hoofdpunten voor: 1 het op te ruimen archiefgedeelte moet een zo danige omvang hebben dat het de moeite waard is naar de vernietiging een vaak diepgaand onder zoek in te stellen. 2 de vernietiging moet zodanig beperkt worden dat het ontbreken van stukken in een archief bij een historisch onderzoek later weinig of niet merkbaar is. De uitwerking van zijn tweede hoofdpunt laat hij voorafgaan door een vraag. Hoe kan men reeds thans beoordelen of één of ander archiefstuk later voor de geschiedenis nog belang heeft? Volgens Graswinckel valt dat niet met zekerheid te beant woorden, men zal tot een compromis moeten ko men. Volgens hem moet de kern van een archief (notulen, brievenboeken en verslagen) bewaard [80] blijven. Hoogst onbelangrijke correspondentie kan weg. Graswinckel benadrukt het bijzondere van ieder geval.8 De regels van Fockema Andreae De eerste die in onze kring een principiële dis cussie over het vernietigingsvraagstuk zoekt, is C. G. H. Bloemen, secretaris van de inmiddels tot rijkscommissie gepromoveerde vernietigingscom missie. In zijn voordracht 'Het historisch motief als criterium voor de vernietiging van archivalia' betoogt hij in 1947 dat de archivaris gesteld voor de vraag: wat moet bewaard worden en wat kan vernietigd worden, zich niet bij het beantwoorden van die vraag het historisch motief als beginsel kan stellen. Dat motiefis niet stabiel, het is subjectief en dus niet hanteerbaar. De archivaris, die door Bloemen niet gezien wordt als geschiedschrijver, maar als verzamelaar, bewaarder van bronnen voor de geschiedschrijver, moet een ander beginsel zoe ken. Over dat andere beginsel laat hij zich verder niet uit.9 Mr S.J. Fockema Andreae, op dat moment rijksarchivaris van de Tweede afdeling, reageert op Bloemen met het opstellen van 'Regels voor ver nietiging van nieuwe archiefbestanddelen'. Hij is het geheel met Bloemen eens, vanuit zijn praktijk ervaring heeft hij geleerd dat archivarissen de regi stratuur 'geen onbenaderbaar historisch belang als lichtelijk verbijsterend ideaal' moeten voorhou den. Archivarissen moeten ook afzien van vernie- tigingsregels die onbruikbaar zijn door tussenvoe ging van wanneer's, indien's, tenzij's en behalves. Hij komt met de volgende vijf regels. 1 Alles wat van algemene aard is, betrekking heeft op algemene maatregelen blijft bewaard. 2 Het incidentele, de toepassing op bijzondere gevallen, kan met de nadruk op kan vernietigd worden. 3 De vastlegging der rechtsfeiten van individuen, van onroerende goederen, van rechtshandelingen, van rechtspersonen en dergelijke moet bewaard blijven. 4 Het meest centrale regeringsarchief - het Kabi net van de Koningin - moet volledig bewaard wor den, hoe verder van het centrum af des te meer kan vernietigd worden. 5 Bijna de gehele comptabiliteitsadministratie, alle regelmatige recht beslissingen en uitvoerings verrichtingen, en de personeelsadministratie kun nen op termijn vernietigd worden. Fockema Andreae staat zoals hij dat noemt, een inductieve beoordeling voor, dat wil zeggen ken nisname van de bijzonderheden van elk geval; het per geval vaststellen van de te volgen werkwijze; hij ziet niets in een deductieve beoordeling; dat wil zeggen afdalend van abstracte historisch be ginselen, waaruit uniform toepassing mogelijk wordt.10 De secundaire waarde Het duurt vervolgens tot 1962 voor de vernieti- gingsproblematiek weer leidt tot een inhoudelijke beschouwing. Het is niet verrassend mr J.H. de Vey Mestdagh, sedert kort waarnemend hoofd van de nieuw ingestelde Vierde afdeling van het Alge meen Rijksarchief, die in een voordracht 'Archief selectie in de loop der tijden' een overzicht geeft van de stand van zaken. Overheidsarchieven heb ben volgens hem twee soorten waarde: 1 Een primaire waarde van voorbijgaande aard voor het archiefvormende orgaan. 2 Een secundaire waarde van blijvende aard voor de overheid, de justiciabelen en de wetenschappe lijke onderzoekers. De primaife waarde is een zaak van de administra tie, de archivaris heeft te letten op de secundaire waarde. De Vey Mestdagh constateert een tendens om het historisch motief als uitgangspunt voor de bepaling van de blijvende waarde van archiefbe scheiden te vervangen door het organisch-func- tionele motief. Toch zal ook volgens hem het his torisch motief aan de hand van de wetenschappe lijke vraagstelling en locale bijzonderheden steeds een belangrijke rol blijven spelen. Per geval moet een analyse van de gehele documentatie en zijn re latie tot alle andere documentatie plaats vinden. Het organisch-functionele motief houdt in dat bij de beoordeling' van de toekomstig blijvende waarde van archiefbescheiden worden betrokken: 1 De positie van de afdelingen in de administra tieve hiërarchie. [81]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1991 | | pagina 11