[9]
'Het doek viel over de bouwperiode van dertien
jaren. Een maand later viel het ook over mijn
ambtsperiode, die precies even lang had geduurd.
Het was mij een voldoening dat het plan van Ol-
dewelt, waarvan ik de voorbereiding van zo nabij
had meegemaakt, nog juist voor mijn scheiden
van de markt in volle omvang tot uitvoering was
gekomen en dat ik aan mijn opvolger Simon Hart
een archief kon overdragen dat als gebouw en als
wetenschappelijk centrum de hoofdstad waardig
was.'
Inbewaringgeving
Eén van de zaken die het archivarissenwereldje in
de jaren zeventig bezig hield, was de kwestie van
de inbewaringgeving. De oud-rechterlijke archie
ven van vóór 1811 werden bewaard in de gemeen
tearchieven, evenals de rechterlijke archieven uit
de periode 1811-1838. Een aantal, vooral grote ge
meenten wilde ook de latere rechterlijke archie
ven in bewaring nemen, hoewel ze rijksarchieven
zijn. Belangrijk argument was dat vooral in bij
voorbeeld de rechtbankarchieven nauwelijks an
dere zaken dan uit de stad voorkwamen. Van Ho
boken kan zich nog opwinden over het onrecht
dat de gemeentearchieven naar zijn mening toen
is aangedaan.
'Ik ben toen in hevige botsing met Ribberink
gekomen, zo zelfs dat we elkaar een tijd lang niet
aangekeken hebben. Ribberink heeft me gewoon
een loer gedraaid. Het begin van het verhaal ligt al
in de jaren vijftig, toen we met de terminologie
bezig waren. We hadden het over de definiëring
van het begrip inbewaringgeving. Van der Gouw
zei dat voor inbewaringgeving niet veel reden
meer was, want met de oude rechterlijke archie
ven en de weeskamer-archieven was alles gebeurd.
Ik vroeg toen: "En de rechterlijke archieven van
1811 tot 1838 dan?" "Dat had Fruin ook nooit moe
ten doen," zei Van der Gouw toen. "Vóór 1811 was
het stedelijke administratie die bij de gemeenten
bewaard moet worden. Maar de rechterlijke ar
chieven van na 1811 zijn rijksadministratie en
moeten naar de rijksarchieven." Ik zei: "Maar
waarom heeft Fruin dat dan gedaan?" "Omdat hij
geen zin had in die negentiende-eeuwse papier
winkel. Laat de gemeenten dat maar nemen."
Toen Panhuysen en ik na die vergadering naar het
station liepen, zei ik tegen hem: "Dat kan een pro
bleem worden tussen rijks- en gemeentearchiva
rissen." Voor het eerst waren Panhuysen en ik het
toen niet met elkaar eens.
Toen wij dan eind jaren zestig bezig waren het
nieuwe depot in te richten, wilden we ook graag
de latere rechterlijke archieven hebben. In 1969
hadden we een vergadering van de Archiefraad -
De Smidt was voorzitter en Ribberink was er na
tuurlijk ook bij - onder andere over inbewaringge
ving. Ribberink zei het met inbewaringgeving
eens te zijn, want "we moeten sterke gemeentear
chieven hebben". Dat heb ik in m'n oren ge
knoopt. Toen het nieuwe depot klaar was, heb ik
het aangezwengeld in de Archiefraad. Maar Rib
berink was als een blad aan een boom omge
draaid. Hij had het natuurlijk besproken met het
Convent, waar ze gezegd zullen hebben: "Ben je
nou helemaal..., die archieven moeten wij heb
ben." Ik heb een grote nota gemaakt voor de Ar
chiefraad, waarin ik becijferd heb hoeveel zaken
van het Gerechtshof eigenlijk over Amsterdam
gingen: negen-tiende, en de rest ging over Lutje
broek en Noord-Scharwoude. Ik heb de hele Ar
chiefraad meegekregen, behalve Ribberink. Het
advies van de Archiefraad is naar het ministerie
gegaan, maar het ministerie gaf Ribberink gelijk.'
Over de mensen uit zijn tijd
Zeer vele mensen heeft Van Hoboken in zijn leven
meegemaakt. Het gesprek ging eigenlijk ook voor
al over de mensen die de afgelopen veertig jaar een
rol hebben gespeeld in het Nederlands archiefwe
zen. Een paar karakteriseringen nog:
Le Cosquino de Bussy, gemeentearchivaris van
Amsterdam van 1928 tot 1949:
'Een bijzonder humaan mens, maar hij vond
het gênant om over salariseisen te praten.
Oldewelt, zijn voorganger als gemeentearchivaris:
'Hij was heel stimulerend, een doorzetter. Hij
heeft kans gezien om het gemeentebestuur te
dwingen ons dat nieuwe gebouw te geven. Ik
heb veel van hem geleerd. Hij leerde je dat als
[8]
je iets van het stadhuis gedaan wilde krijgen, je
op je poot moest spelen. Je moest als archivaris
niet de vloer met je laten aanvegen. 's
N. W. Posthumus, hoogleraar en oprichter van het
Nederlands Economisch-Historisch Archief en
hetusG:
'Een geniale figuur. Hij gaf economische ge
schiedenis en was een uitstekend docent. Hij
had één zwak punt: hij haalde allerlei bedrijfs
archieven naar zich toe, maar hij deed er niets
mee. Hij wist niet hoe hij ze beheren moest. Hij
heeft nooit een gediplomeerde archivaris gehad.
Een puinhoop was het. Van Stuijvenberg heeft
daar een eind aan gemaakt.
Bijlsma, algemeen rijksarchivaris van 1933 tot 1945:
Een bijzonder aardige man. Wat er precies aan
de hand geweest is weet ik niet, maar hij heeft
zichzelf verdaan. Hij heef een verschrikkelijk
moeilijke tijd gehad. Hij is Fruin opgevolgd in
1933. De Bussy heef hem bij zijn benoeming
een briefgestuurd met het gedicht: "Beter is er
geene dan deze algemeene". Ik heb hem alleen
maar meegemaakt als examinator.
Van der Gouw:
Een geweldige vent, bijzonder knap en een ge
boren docent. Jammer dat zijn verhouding tot
onze vereniging door permanente meningsver
schillen is bedorven. Hij is nu eenmaal geen
man van compromissen.
Ribberink:
Een knappe en zeer verdienstelijke algemene
rijksarchivaris. Bij zijn afscheid ben ik naar
hem toegegaan en heb hem gezegd: "We zijn het
niet altijd roerend met elkaar eens geweest,
maar dat mag niet verhinderen dat we respect
voor elkaar hebben. Ik geloof dat hij dat op
prijs stelde.
Summary
Dr W. J.van Hoboken, who is now 82 years of age,
has spent the good part of his working life in the
archival profession. He was municipal archivist in
Amsterdam for 13 years. In this interview the émi
nence grise looks back on his eventful and interes
ting career.
Moten
1 Zie Nederlands Archievenblad)}
(1989), 197-199.
2 Beoefening van de genealogie
heette in die dagen: sibbekunde.
3 Zie daarover NederlandsArchie-
venblad%~! (1983), 232-235.
4 Deze serie verschijnt binnenkort
in boekvorm.
5 Van Hoboken schreef het levens
bericht over Oldewelt in n ab 75
(1971), é-12.