de factor bij uitstek bij de archiefvorming heeft gefungeerd. Jammer is alleen, dat dat niet consequent door middel van kruisverwijzingen is aangegeven. Op overeenkomstige wijze is het bedrijf in Sneek, dat onder dxx staat, ooit eigendom geweest van de personen cix, d i en d viii, waarbij eveneens de kruis verwijzingen slechts in één richting zijn toegevoegd. Een juiste afwijking van het algemene gebruik bij inventarissen van familie archieven is de plaatsing van stukken betreffende de afwikkeling van nalaten schappen onder de persoon, die daarmee belast is geweest, en niet onder de erflater. Dit is conform de strenge regel van het bestemmingsbeginsel, maar wordt om praktische redenen meestal anders gedaan. De auteur is er uitste kend in geslaagd de afwikkeling van de diverse boedels te (onder)scheiden van de archieven van de diverse erflaters zelf (vergelijk Bervoets en anderen, spe ciaal 210-213). De overige punten waarop ik zou willen ingaan betreffen enkele detailaan gelegenheden. Het is mij niet duidelijk waarom de kwitanties voor de patentbelasting (een belasting op te verwachten inkomsten uit een bedrijf) toch als 'akten van pa tent' worden beschreven, alsof het zo iets als handelsoctrooien zouden zijn. Ze zijn onder rubriek n (eigendommen) geplaatst, omdat ze op meer dan één uitgeoefend bedrijf betrekking hebben, er ook uit de kassen van de afzonder lijke bedrijven betaald zijn en daar in de verschillende boeken, dus per bedrijf uitgesplitst, zijn verantwoord. Daardoor was het niet mogelijk ze als bijlagen bij een bepaalde serie kasboeken te plaatsen. Er is dan verder te discussiëren over de vraag, of de plaatsing onder n (persoonlijke) eigendommen of onder in (bedrijven) a (in het algemeen) 3 (belastingen en andere contacten met de overheid) de voorkeur verdient. Hier is voor de personen gekozen. De verdeling in subrubrieken onder in a is overigens voor verbetering vat baar: 1 bevat correspondentie (stukken van algemene aard), 2 rekeningen cou rant met zakenrelaties, C3 Belastingen en andere contacten met de overheid en 4 leiding over en organisatie van de firma. De rubrieken C3 en 4 sluiten elkaar niet uit. Door uit 3 die belastingen te lichten die op bepaalde bedrijven betrekking hebben (namelijk de olieslagerij m b 4) en de statistische opgaven aan de overheid onder 'organisatie' te plaatsen, was alleen 3. Belastingen (na melijk betreffende alle bedrijven) overgebleven. Eventueel hadden daaronder ook de kwitanties patentrecht geplaatst kunnen worden. Voorts wil ik de aandacht vestigen op een systematische fout bij de beschrij ving van losse stukken, die bij meer archiefdiensten voorkomt dan alleen het Rijksarchief in Friesland. Archiefstukken dienen te worden beschreven naar de administratieve functie die zij hebben of hebben gehad, en gezien vanuit het gezichtspunt van de archiefvormer. Op deze wijze is een op een terugont vangen rekest geschreven beschikking een beschikking in het archief van de belanghebbende. Aldus verwacht ik inventarisnummer 740, verzoekschrift van J. M. Kingma aan de minister van Financiën, niet in dit archief aan te treffen (niet te zien is of het een concept, een afschrift of een niet verzonden expeditie betreft) en 742, beschikking van deze minister voor J. M. Kingma (over een ander onderwerp) wel. 288 Zo is ook een door x aan y afgegeven schuldbekentenis, wanneer x de schuld heeft afbetaald en y de schuldbekentenis met een ondergeschreven kwijting aan x teruggeeft, in het archief van x een akte van kwijting, ook al is deze op een schuldbekentenis geschreven. Als men de schuldbekentenissen op pagina 62-63 gaat analyseren, blijken daar schuldbekentenissen te zijn van de archief vormer aan een derde met een kwijting door deze derde (613) (zoals te ver wachten), schuldbekentenissen van een derde aan de archiefvormer, zonder kwijting (617, 621) (zoals te verwachten), maar ook met kwijting (611, 615, 623, 626, 627) (toch op zijn minst ongebruikelijk). Mijns inziens verschilt de administratieve functie van deze stukken wezenlijk, en daarom kan men zich maar beter houden aan de stelregel: beschrijven vanuit de laatste functie voor de archiefvormer. Bij documentanalyse ontleedt men de ontstaansgeschiedenis van stukken, terwijl archivistische beschrijvingstechniek zich in principe slechts met het eind resultaat behoeft in te laten; maar men kan zowel de archivistische geit als de documentanalytische kool sparen door te beschrijven als: akte van kwijting (respectievelijkbeschikking) voorgeschreven op akte van schuldbekente nis (respectievelijk: verzoekschrift) aan Dan zou ook onmiddellijk opval len dat de aanwezigheid in het archief van 611, 615 etc. op zijn minst nadere verklaring behoeft. Bij nadere informatie blijkt deze te zijn, dat het slechts om gedeeltelijke kwijtingen gaat; de beschrijving als schuldbekentenis is dus in dit geval gedeeltelijk juist, namelijk voor zover het om het niet afgeloste deel van de schuld gaat. De kritiek op dit punt richt zich zoals gezegd niet speciaal op de auteur van deze inventaris. In het algemeen is deze er uitstekend in geslaagd een moeilijk conglomeraat, of liever structuur toegankelijk te maken; ik mag aannemen, dat hij daar niet vanaf 1975 onafgebroken mee bezig is geweest (zie nab 79, 1975, pagina 309-314), maar dat er wel iets van een last afgevallen zal zijn met de voltooiing. Ten slotte een tweetal opmerkingen over de uiterlijke vormgeving van de inventaris. De niet kapitaal, vet of cursief gedrukte koppen en onderkoppen springen onvoldoende uit, wat de raadpleging bemoeilijkt. Men ziet bladerend in de inventaris niet in één oogopslag welk deel van het archief op welke plaats beschreven wordt. Het gebruik van kopregels (herhaalde verkorte hoofdstuk titels in de bovenmarge van elke pagina) was wel gepland maar in de laastste ronde bij de drukkerij uitgevallen. De zeer matige kwaliteit van veel op zich zelf relevante afbeeldingen is voor de drukker al evenzeer een anti-reclame. Het bindwerk is wel goed. A. J.M. den Teuling 289

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1991 | | pagina 43