meters detailmateriaal hebben we niets. Op basis van het uiteindelijk bewaar de zal de historicus een getrouw beeld van de werkelijkheid kunnen blijven geven. Indien we het bewaarpercentage sterk willen inperken, dan lijkt het mij zin vol, gezien bovenstaande redenering, om met name de inbreng van de histori cus zoveel mogelijk te beperken. Historici als Groenveld, Huussen en Van den Eerenbeemt zullen moeten accepteren dat de selektie het terrein van de bestuur der en de archivaris is.8 Mij lijkt de pc din, gezien de samenstelling, de aan gewezen instantie om inhoud aan de de makro- en meso-selektie te geven. De CAS en de rijksarchiefdienst zouden daarbij als advies- en gesprekspartners op kunnen treden. Over de concrete invulling van de adviesfunktie van de rijks archiefdienst (in casu de rijksarchiefinspektie) volgen nu enige opmerkingen. De consequenties Vanuit de archiefinspektie en -acquisitie zal ik kort ingaan op de hierboven geschetste aanpak van het selektieprobleem. Als uitgangspunt neem ik voor het gemak de situatie in de provincie Utrecht. Die ken ik immers het beste. Welnu, in de provincie Utrecht zijn circa 160 ar- chiefvormdende rijksoverheidsinstanties. Bij al die 160 archiefvormers kan ik een inspektiebezoek afleggen. Die 160 overheidsinstanties vormen archief, dat na schoning en toegankelijk maken overgedragen dient te worden aan het Rijks archief in de provincie Utrecht. In totaal spreken we dan over 6,6 kilometer archief, netto wel te verstaan, na selektie en vernietiging van zo'n 70% van het totaal der gevormde bescheiden. De kernvraag die iedere archiefinspek- teur zich ten aanzien van deze gegevens dient te stellen, is: in hoeverre moet ik aan al deze (in het Utrechtse geval circa 160) archiefvormers van de rijks overheid gelijke aandacht schenken? Anders gesteld: moet ik als toekomstige beheerder mijn toezicht op het beheer (conform artikel 25 voorontwerp nieu we archiefwet) bij alle mogelijke, latere, archiefleveranciers uitoefenen, of kan ik hierin selektie toepassen? Verder geredeneerd: wil ik als archiefbeheerder überhaupt straks wel archief van dienst x of y overnemen? Want daarin ligt toch de essentie van de inspektietaak. We inspekteren toch met het oog op de toekomstige overname van archiefbescheiden. In mijn optiek moeten we niet gaan inspekteren bij die overheidsdiensten waarvan we later toch geen archief overnemen. De verantwoording ten aanzien van die archiefvormers ligt puur en alleen bij de eigen zorgdrager. Kortom: we moeten selektief inspekteren, gericht op de latere overname van de archiefbescheiden. Op dit laatste aspekt (overnamegerichtheid) kom ik ver derop nog even terug. Eerst enkele opmerkingen over de selektie. Aan het geven van een oordeel over wel of niet inspekteren van een rijkso verheidsdienst dient een uitgebreid onderzoek vooraf te gaan. De archiefinspek- teur moet alle rijksoverheidsdiensten in zijn ressort als het ware in kaart bren gen. Hij zal gegevens moeten verzamelen over de instelling, taken, interne organisatie, plaats in het totale overheidsbestel en ontwikkelingen van die rijk soverheidsdiensten. Op grond van die gegevens zal hij aan de kriteria voor makro-selektie moeten toetsen. De uitslag van die toetsing kan vervolgens door 236 de pc din worden gefiatteerd. Benadrukt zij nogmaals dat we te maken heb ben met een dynamisch proces. Rijksoverheidsdiensten die aanvankelijk, op grond van makro-selektie niet voor inspektie/overname in aanmerking komen, kunnen, na wijziging van taken en bevoegdheden weer wel voor inspektie/over name aangemerkt worden. Meso-selektieve diensten moeten wel geïnspekteerd worden. Gradaties zijn hierbij evenwel denkbaar. In de Utrechtse situatie schat ik dat van de 160 aanvankelijke archiefvor mers circa 70% niet voor inspektie, en dus ook niet voor overname in aanmer king komen. De archiefinspektie bij de 'overlevende' rijksoverheidsdiensten moet gericht zijn op de toekomstige overname van archiefbescheiden. Daar bij zijn drie aandachtsgebieden van belang, namelijk waarneming en beoor deling van de uitvoering van de selektie ten behoeve van de vernietiging, de ordening en de zorg voor de materiële toestand van de archiefbescheiden. De ze trias is de kern van de inspektie. Bij de inspektie van de eerste twee kompo- nenten komt de institutionele kennis van de inspekteur goed van pas. Oorde len over selektie en toegankelijk maken zijn pas opportuun, als de inspekteur in voldoende mate op de hoogte is van de taken en de organisatie van het over heidsorgaan in kwestie. Veel nadruk moet mijns inziens gelegd worden op het opstellen van ordeningsplannen.9 Een ordeningsplan vormt een goede basis voor een efficiënt archiefbeheer: het legt afspraken vast voor de beschrijving, ordening en selektie van de neerslag van taakuitoefeningen. Daarmee wordt een link gelegd naar een der hoofdbeginselen van de Nederlandse archivistiek, namelijk dat het archief (lees geordend archief) een weerspiegeling moet zijn van de taken van het archiefvormend orgaan: het zogenaamd funktioneel be ginsel. Wij, als toekomstige beheerders van die archieven hebben veel meer belang bij een goed ordeningsplan dan bij een uitgebreide archiefkode. Die kode geeft uitsluitsel over onderwerpen, en die interesseren ons slechts op de tweede plaats. De kode kan een aardige nadere toegang zijn, maar voor de primaire ordening acht ik haar ongeschikt. Bovendien zal ook de beleidsamb tenaar bij de uitoefening van zijn taak meer boodschap hebben aan een ar chief geordend op basis van concrete taken, die hij of zij uitoefent, dan aan ingewikkelde kodegetallen en onderwerpsaanduidingen. Een kode hoort in be ginsel in bibliotheken thuis; voor een archief kan volgens mij een kode slechts dienen als instrument voor secundaire toegankelijkheid. De zorgdrager dient de samenstelling van het ordeningsplan te stimuleren, ja volgens artikel 10 van het kb asar is een ordeningsplan zelfs verplicht. De inspekteur dient toe te zien dat de dossiers, die volgens dat plan vernietigd moe ten worden, ook daadwerkelijk vernietigd worden. Daarnaast dient hij/zij de materiële toestand der geordende archiefbescheiden in het oog te houden. Die materiële toestand dient gerelateerd te worden aan de normstelling van de rijks archiefdienst.10 De consequentie van dit alles is tweeledig. Enerzijds verschuiven de werk zaamheden van de archiefinspektie naar het verzamelen van institutionele ge gevens over de archiefvormers van de rijksoverheid in het ressort, anderzijds naar het uitoefenen van het toezicht op het beheer, gericht op de latere over name van de archiefbescheiden. 237

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1991 | | pagina 17