gold overduidelijk het adagium 'het beeldend weergeven van de geschiedenis van stad en streek'. Niet alleen via het geschrevene en het tentoongestelde zocht mevrouw Door- nink contact met de-toekomstige-archiefbezoeker, maar ook door middel van lezingen, die een vast onderdeel van haar werkprogramma uitmaakten. Een bovenkamer in het stadhuis voor de archivaris Het onderkomen van het archief bevond zich in de eerste jaren van haar loop baan als archivaris in het gemeentehuis. Aanvankelijk bracht mevrouw Door- nink alleen daar haar tijd door met indicerings-werkzaamheden. Al snel kreeg zij echter hulp van stagiaires, die, zo zegt zij, 'eveneens direkt aan het indice ren gezet werden'. De volstrekt ontoereikende en brandgevaarlijke huisvesting duurde tot 1954. In dat jaar kon het archief een pand aan de Rozengracht betrekken en kreeg de gemeentearchivaris ook personeelsuitbreiding in de persoon van een archief assistent en een concierge-binder, 'zodat ook de materiële toestand van de ar chieven kon worden aangepakt.' Tot dat jaar 1954 kon er niet veel aandacht besteed worden aan de acquisitie van archieven en aan de vergroting van de opvang van bezoekers. Na de be grijpelijke daling van het aantal bezoeken in het laatste oorlogsjaar krabbelde het aantal weer langzaam omhoog. In 1953 bedroeg het aantal bezoeken 224 en in 1954 231Met het in gebruik nemen van de nieuwe behuizing steeg inder daad ook het bezoekcijfer: 375 bezoeken afgelegd door 130 personen. Nu ook konden het oud-rechterlijk archief, het negentiende-eeuwse stadsarchief, de archieven van de grote stedelijke instellingen van weldadigheid, de archieven van kerkelijke instellingen en van vele en velerlei verenigingen worden opge nomen. Tegelijkertijd met de verhuizing van het archief, verhuisde ook de museum inventaris, die provisorisch in het stadhuis was opgeslagen, naar het middel eeuwse kloostercomplex aan de Rozengracht. In dit gebouw heeft mevrouw Doornink als gemeentearchivaris en museumdirectrice tot het eind van haar loopbaan gewerkt en 'hoewel de ruimten niet ideaal waren voor zowel het archief- als het museumwerk, heb ik het er altijd boeiend en inspirerend ge vonden.' Drukke jaren De jaren 1954-'55 waren, als gevolg van ondermeer deze verhuizingen, drukke jaren. Zoals al vermeld is, werd mevrouw Doornink in 1955 benoemd tot con servatrice, later directrice van het Stedelijk Museum. In deze functie volgde zij mejuffrouw W.J.S. van Alphen op. Deze opvolging betekende geen 'sprong in het diepe', omdat mevrouw Door nink al sinds 1947 penningmeester was van de Commissie van Beheer van het Stedelijk Museum. Ook had zij reeds enkele exposities op haar naam staan, zoals de tentoonstelling in 1950 naar aanleiding van het feit dat toen honderd 222 jaar geleden de eerste archivaris mr R.W. Tadama werd aangesteld. Aan deze tentoonstelling bewaart zij goede herinneringen: 'De tentoonstelling werd in de wandelgangen de 'Drie Vrouwen tentoonstelling' genoemd. Wij, de toen malige museumconservatrice, de vrouwelijke chef Interne Zaken en ik schik ten zoveel mogelijk de oude en moderne neerslag van het gemeentelijk bedrijf als tegenhangers naast elkaar, terwijl het museum de 'voorwerpelijke' kant van de zaak toonde. Drie vrouwen! De oude Tadama zou zich er over verbaasd hebben!' In 1952 organiseerde zij een tentoonstelling over vijzels; een object overi gens, waar zij een studie- en verzamelgebied van gemaakt heeft. In het begin hield het werk echter niet meer in dan het beheren van de collectie, althans van de restanten van het museumbestand. Verschillende branden hadden in de collectie nogal huisgehouden. Overigens maakte de brand van de St. Wal burgstoren in 1947 een onuitwisbare indruk op mevrouw Doornink: 'Onder de waterstralen door-ook het dak van het stadhuis brandde een ogenblik - werden de belangrijkste delen van het archief geëvacueerd. Een geluk was dat de in de oorlog aangebrachte urgentie-stroken waren blijven zitten.' De krappe behuizing van archief en museum in een gebouw was bepaald niet preferabel te noemen: de collectie van het museum stond opeengepakt op de eerste verdieping in het archiefdepot. In deze ruimte moest de conservatrice ook haar werk doen; het totale ruimteoppervlak bedroeg niet meer dan 200 vierkante meter! Er werd dan ook gedurig geaasd op uitbreidingsmogelijkhe den. Deze deden zich voor toen in 1957 een gedeelte van het Broederenklooster leeg kwam te staan als gevolg van de verhuizing van de Rijkslandbouwwinter- school. Op 16 november 1957 werd de 500ste bezoeker verwelkomd. 223

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1991 | | pagina 10