Er is wat ons werk betreft nog iets belangwekkends te melden: de nieuwe mi
nister van wvc heeft onlangs laten blijken, dat het behoud van archieven haar
aandacht heeft. Bij brief van 22 januari 1990 heeft zij samen met haar collega
van Onderwijs en Wetenschappen aan de Staten-Generaal de notitie 'Behoud
papieren materialen in archieven en bibliotheken' aangeboden.8 In die notitie
wordt met name aandacht gevraagd voor het papier dat sinds het midden van
de vorige eeuw is vervaardigd, aangezien toen door een veranderd productie
proces de kiem werd gelegd voor een autonoom vervalproces in dat papier,
dat wij nu als 'verzuring' aanduiden. Dat proces van verval wordt versterkt
door de ihvloed van de luchtverontreiniging. In tegenstelling tot de verontrei
niging is die ministeriële aandacht niet zomaar uit de lucht komen vallen. Al
langer was in ons vakgebied, onder restauratoren, archivarissen en bibliothe
carissen, bekend dat het negentiende-eeuwse papier van een inferieure kwali
teit was en dat ingrijpen gewenst was. De vraag was alleen: hoe? Het rapport
'Aanbevelingen voor de eerste aanpak van de massaconservering van papie
ren bestanden in Nederlandse achieven en bibliotheken', dat in oktober 1988
aan de beide bewindslieden werd aangeboden, was al het uitvloeisel van die
toegenomen bezorgdheid. In het rapport werd een proefjaar voorgesteld om
op een aantal relevante terreinen, waaronder massaconservering, kennis en er
varing op te doen. In datzelfde najaar van 1988 organiseerde onze vereniging
samen met de Vereniging van Archiefrestauratoren een succesvolle studiedag
over de massaconserveringsproblematiek in Zutphen.
Het gevolg van een en ander was dat in het voorjaar van 1989 een tweetal
adviezen verscheen, een van de Raad voor het Cultuurbeheer i.o. en een van
de Rabin (Raad van Advies voor Bibliotheekwezen en Informatieverzorging),
die de voorstellen in principe ondersteunden. Via een ander kanaal was al in
1986 een TNO-onderzoek gestart naar de effecten van luchtverontreiniging op
papierverval (het zogenaamde ACBAM-onderzoek); na een tussenrapportage is
de publicatie van het eindrapport 'Luchtzuivering in musea, archieven en bi
bliotheken' eerdaags te verwachten. Behalve deze ambtelijke aandacht moet
ook gewezen worden op de rol van de media bij de bewustwording voor deze
problematiek. Krantenartikelen met alarmerende koppen over de dreigende
teloorgang van ons nationale cultuurgoed hebben politiek en publiek wakker
geschud. De berichtgeving in vrijwel alle landelijke kranten over de plannen
van akzo om in de buurt van Stuttgart een fabriek te bouwen waar naar Ame
rikaans procédé met diethyleenoxyde grote hoeveelheden archief- en biblio
theekmateriaal ontzuurd zouden kunnen worden, heeft sterk de aandacht ge
trokken.
Het is daarom verheugend dat de ministers in hun brief aansluiten bij de
plannen van het Coördinatiepunt Nationaal Conserveringsbeleid, dat op ini
tiatief van het Algemeen Rijksarchief en de Koninklijke Bibliotheek eind vo
rig jaar is opgericht.9 Vanuit dat coördinatiepunt is eind december namelijk
een nader uitgewerkt voorstel voor een proefjaar 'massaconservering' gelan
ceerd. Het gaat daarbij om een drietal projecten, die gericht zijn op schade-
inventarisatie, natuurwetenschappelijk onderzoek en proeven met massacon
servering. Zonder hier nu dieper op die projecten in te gaan is het voor het
archiefwezen van groot belang dat bij ieder van die projecten archiefbeheren-
de instellingen van rijk en gemeente hun steentje bijdragen: het Algemeen Rijks-
108
archief, de gemeentearchieven van Amsterdam en Helmond en het streekar
chief regio Eindhoven-Kempenland. Aan de hand van de methoden en tech
nieken die uit die projecten voortkomen, kan vervolgens de conservering door
de archiefdiensten en bibliotheken ter hand genomen worden. De fondsen voor
die eigen aanpak moet iedere dienst wel op zijn eigen begroting zetten. Slechts
de financiering van het gehele proefproject geschiedt door de beide ministe
ries (wvc en o& w) gezamenlijk, daarna wordt ieder weer op zichzelf aange
wezen.
Deze benadering is een uitvloeisel van het in de regeringsverklaring opgeno
men voornemen om extra gelden ter beschikking te stellen voor cultuurbeleid,
waarbij prioriteit gegeven wordt aan het cultuurbehoud. De invulling van dat
beleid voor 'behoud' is, althans wat wvc betreft, voorlopig neergelegd in de
ministeriële beleidsbrief van 5 februari 1990, waarin de besteding van 40 mil
joen gulden voor het cultuurbehoud nader wordt gespecificeerd. Van dat be
drag is een notabel gedeelte bestemd voor het wegwerken van achterstanden
in dit behoudsterrein. Daarbij wordt uitdrukkelijk gewezen op de penibele si
tuatie op het gebied van conservering en restauratie bij musea en archieven,
en de noodzaak om daaraan op korte termijn extra middelen toe te kennen
om een aantal acute en zelfs urgente problemen op te lossen. Hoewel niet ex
pliciet genoemd, lijkt het aannemelijk dat het wvc-deel van het hierboven ver
melde proefproject hieruit betaald zal worden. Maar verder moet helaas vast
gesteld worden, dat het archiefwezen bij de prioriteitsstelling onder het aspect
'registratie, documentatie en selectie' er bekaaid vanaf komt. Bij archieven
doen zich in dit opzicht geen bijzondere problemen voor' staat er letterlijk.
Tot op zekere hoogte mag dat juist zijn - we weten over het algemeen vrij goed
welke archieven we in huis hebben en welke selectiekriteria we moeten
aanleggen maar in ander opzicht of wij altijd goed weten wat die archie
ven dan precies bevatten - is de situatie bij menige archiefdienst veelal niet we
zenlijk beter dan bij de musea, waar de collectiebeschrijving er ook bij in is
geschoten. Als de achterstanden in inventarisatie ook onder het hier gehan
teerde begrip 'registratie en documentatie' vallen, is mijn ongerustheid weg
genomen, maar ik vrees het ergste.
De minister heeft zowel in haar notitie als in haar beleidsbrief aangegeven
dat zij met deze gelden ook nadere invulling wil geven aan het begrip bestel-
verantwoordelijkheid. De gelden zijn derhalve niet alleen bestemd vooi de rijks
instellingen, maar een deel ervan zal toegekend worden aan niet-rijksinstel-
lingen. Helaas moet ook hier worden vastgesteld, dat de minister het oog daarbij
voornamelijk gericht heeft op de museale sector. Wat de archieven betreft noemt
de minister alleen één keer 'particuliere archieven van bijzonder belang' die
voor financiële ondersteuning in het kader van behoudsmaatregelen in aan
merking komen. Ik kan mij echter niet precies voorstellen, hoe dat concreet
in zijn werk zou moeten gaan, daar vele van die archieven al in (overheids)ar-
chiefbewaarplaatsen zijn opgenomen. De bestelverantwoordelijkheid van de
minister voor het archiefwezen behoort van eenzelfde orde te zijn als die voor
de musea. Het ligt in het voornemen van het VAN-bestuur om in samenspraak
met het bestuur van de Landelijke Kring bij het departement daarop aan te
dringen en zodoende ook het gemeentelijke archiefwezen van deze maatrege
len op het gebied van het cultuurbehoud mee te laten profiteren. Van de 7 mil-
109