na de dood van Feith opnieuw voorzitter van de van geworden, was over zijn
toppunt heen. In 1918, toen hij 70 jaar werd, moest hij als gemeentearchivaris
aftreden, maar hij bleef rijksarchivaris tot 31 december 1920. Kort voor zijn
dood, in 1922, klaagde hij verbitterd aan Duparc over Fruin: 'want al roemt
gij terecht de voortreffelijke administratie van het tegenwoordige hoofd, hij
zal-dat weet ik nu helaas goed -nooit dat er van maken, wat ik verlangde
te maken van het ambt, dat mij lief was. Ik heb getracht te bewijzen (en ik
meen het bewezen te hebben, dat men, al levert men dagelijks het eentoonige
bureauwerk (ik heb meer inventarissen geleverd dan één der collega's) het zéér
wel mogelijk is, om daarnaast de wetenschap te dienen door de uitgaaf en de
toelichting van de zaken, die men vindt en waarmee men de geleerden helpen
kan, helpen moet. Maar Fruin heeft dit zelden of nooit gedaan; hij zal het ook
niet doen, en hij zal het zijne ambtenaars ook niet leeren. Het peil daalt weder
en-ik wil het liever niet zien, want dat is wel eene groote teleurstelling'.14
Deze laatste observatie van Muller was juist: ook voor Fruin was de top
bereikt. In 1922, het jaar van Mullers dood, bereikte Fruin de pensioenge
rechtigde leeftijd. Hem werd gevraagd voorlopig te blijven, daar het ministerie
meende niet makkelijk een opvolger te kunnen vinden. Fruin accepteerde,
wat - achteraf gezien - fout was. Toen eenmaal, vooral door hem zelf, de voor
waarden voor modernisering van het archiefwezen geschapen waren, bleek Fruin
niet in staat het verworvene te behouden en te verbeteren door met meer in
schikkelijkheid een jongere generatie de kans te geven tot verdere eigen ont
wikkeling. Door monopolisering verwerd de modernisering tot verstarring. In
1932 vroeg Fruin in verband met zijn leeftijd en gezondheidstoestand ontslag,
wat hem met ingang van 1 januari 1933 werd verleend. Bijna drie jaar later
overleed hij.
Noten
1 F. J. duparc, Een eeuw strijd voor Nederlands
cultureel erfgoed ('s-Gravenhage 1975)
432-436.
2 Aanhalingen in dit artikel zijn, tenzij anders
vermeld, uit stukken in dit dossier.
3 f.c.j. ketelaar, 'Fruin', in: Biografisch woor
denboek van Nederland, II (Amsterdam 1985)
168-171.
4 a.e.m.ribberink, 'De toekomst en het verle
den, het phenomeen Muller 1874,1974', in: nab
78 (1974) 187-196; F. C. J. Ketelaar, 'S. Muller
Fz. en het Nederlands archiefwezen', in: nab
78 (1974) 198-210; A. L. Graafhuis, 'Muller',
in: Biografisch woordenboek van Nederland, I
('s-Gravenhage 1979) 414-416.
5 F. C. J. Ketelaar, 'Drie generaties Feith (1778-
1913)', in: Acht Groningse juristen en hun Ge
nootschap. 225 jaren Pro Excolendo lure Pa
trio (Groningen 1986) 61-104; F. C. J. Ketelaar,
'Het ontstaan van de Handleiding', in: van
de Handleiding voor het ordenen en beschrij
ven van archieven, door BV Erven B. van der
Kamp te Groningen aangeboden aan haar
oudste particuliere cliënt de Vereniging van Ar
chivarissen in Nederland ter gelegenheid van de
ledenvergadering te Groningen, 11 september
1986 (Groningen 1986) 'De Handleiding 90
jaar', in: nab 92 (1988) 148-151; Eric Ketelaar,
'Muller, Feith and Fruin', in: Miscellanea Car
los Wyffels (Brussel-Bruxelles 1987)
Archives et Bibliothèques de Belgique.
Archief-en bibliotheekwezen in België 57 (1986)
255-268).
6 J. L. van der Gouw, Archiefwetenschap ('s-
Gravenhage 1973); Ribberink, o.c.; J. Fox,
'Van Riemsdijk', in: Biografisch woordenboek
van Nederland, I ('s-Gravenhage 1979)
487-489.
7 F. C. J. Ketelaar, 'Moderne ontsluiting van ar
chieven: alternatief voor bronnenpublikaties?'
in: Bron en publikatie. Voordrachten en op
stellen over de ontsluiting van geschiedkundige
bronnen, uitgegeven bij het 75-jarig bestaan
van het Bureau der Rijkscommissie voor Va
derlandse Geschiedenis ('s-Gravenhage 1985)
28; K. Kooijmans - J. P. de Valk, "Eene die
nende onderneming'. De Rijkscommissie voor
Vaderlandse Geschiedenis en haar Bureau
122
1902-1968', in: Bron en publikatie (o.c.) 207
e.v.
8 Met 'outsider' wordt hier bedoeld: iemand die
niet als professioneel archivaris werkzaam is.
Eerst ingevolge de Archiefwet 1918 Stb. 378
werd voorgeschreven dat de algemene rijksar
chivaris de hoedanigheid van wetenschappelijk
archiefambtenaar der eerste klasse dient te be
zitten.
9 Archives beiges, 25 november 1911; nab 20
(1911-1912) 225.
10 Duparc, o.c., 435.
11 nab 20 (1911-1912)
12 Ribberink, o.c.
13 Verslagen omtrent 's rijks oude archieven 35
(1912) 12.
14 Duparc, o.c., 436.
Summary
The danger of disgracing the General State Archivist's office
When in 1912 the General State Archivist Van Riemsdijk suddenly resig
ned, two of the leading archivists, R. Fruin and S. Muller, applied for the suc
cession. Both wanted a part-time position as chief inspector of all state archi
ves only; the management of the General State Archives in The Hague would
be separated. The Society of Dutch Archivists campaigned against such a de
gradation of the General State Archivist's office. Pressed by Parliament, the
Minister gave way and agreed to a better remuneration of the General State
Archivist, which enabled Fruin to exchange his professorship for the full-time
position of General State Archivist. The estrangement between Fruin and Muller
had a profound cause in their different views on the profession. Fruin stressed
the archivists's duties to the researcher, whereas Muller preferred the archivist
to be a historian.
123