Colenbrander zou volgens Duparc zijn als Fruin zich toch beschikbaar stelde.
'En mocht gij,' schreef Gratama aan Fruin, 'eventueel eens precies en offi
cieel voor de vraag worden gesteld: algemeen rijksarchivaris of professor, over
weeg dan nog eens: in welke functie gij voor het algemeen nuttiger zoude kun
nen zijn? Mijn antwoord zal je niet twijfelachtig zijn'Daar Gratama zich niet
verder in de zaak wilde mengen, schreef Fruin op 11 april aan VAN-voorzitter
Feith, met het verzoek een uitspraak te doen over de vraag of Muller iets ge
daan had wat niet correct is.
Op 14 april deed Feith uitspraak. Muller zou er beter aan gedaan hebben het
'verbond' met Fruin tot wering van Colenbrander terstond te beëindigen, toen
hij besloten had de benoeming van Colenbrander te bevorderen. De verande
ring van inzicht bij Muller over Colenbrander oordeelde Feith menselijk, zij
moet (al zij het met enige bevreemding) gebillijkt worden. Bovendien handel
de Muller tegen de afspraak met Fruin om geen stappen te doen zonder elkaar
op de hoogte te houden, door Fruin niet te raadplegen over het, na de bespre
kingen met Kernkamp en Colenbrander gewijzigde, plan. 'Tot mijn leedwe
zen moet ik verklaren dat ik deze handelwijze van mrMuller niet correct vind,
schreef Feith, eraan toevoegend dat 'had ik tevoren beseft, hoe zenuwstorend
het bestudeeren en beoordeelen van een geschil als dit op mij kan werken, ik
zou mij niet zoo spoedig bereid hebben verklaard als scheidsman op te treden
Inmiddels had Fruin, 14 april, aan Duparc geschreven dat hij bereid was een
benoeming tot ara aan te nemen, onder drie voorwaarden. Tot de grote va
kantie zou Fruin het hoogleraarsambt in Amsterdam blijven vervullen. In de
tweede plaats vroeg Fruin een jaarsalaris van ƒ6.000; als hoogleraar verdien
de hij ƒ4.500 plus een aandeel in de collegegelden van ƒ600; dit tractement
kon opklimmen tot ƒ6.100. Van Riemsdijk verdiende als ara echter niet meer
dan ƒ4.500 per jaar. De derde voorwaarde was dat het feitelijk beheer van het
ara (het jaar tevoren, zonder overleg met en tegen de zin van Van Riemsdijk
overgebracht op de drie adjunct-rijksarchivarissen) weer aan de algemene rijks
archivaris zou komen.
Naast deze brief beschikte het ministerie over het eerdere plan van Fruin
en dat van Muller; dat laatste was vervallen door het plan Muller-Colenbrander,
door Colenbrander in een zeer vertrouwelijke en zeer uitvoerige brief van 9
april aan Royer ontvouwd. Op basis van al deze stukken concipieerde Duparc
de nota aan de minister van 18 april 1911 met het ambtelijke voorstel over de
opvolging van Van Riemsdijk. De plannen van Fruin en van Muller werden
daarin afgewezen. Het plan van Muller en Colenbrander vond geen genade
omdat Colenbrander naar het oordeel van Royer en Duparc meer historicus
dan archiefman was (overigens vroeg ook Colenbrander als ara een salaris
van ƒ6.000). De beide sollicitanten, Joosting en Van Meurs werden, evenmin
als een der andere rijksarchivarissen, geschikt geacht. Alleen Feith had de ver
eiste bekwaamheid, tact en organiserend talent, maar, aldus de nota, met zijn
zwakke gezondheid en zijne vele Groningse relaties denkt hij er niet aan. In
het corps gemeentearchivarissen was evenmin iemand te vinden. Royer en Du
parc stelden voor Fruin op de door hem gestelde voorwaarden te benoemen.
Secretaris-generaal Kan ontried aanvaarding van dit voorstel, omdat het hoge
118
salaris van ƒ6.000 waarmee men Fruin zou 'koopen' een precedent zou kun
nen vormen. Fruin hield echter vast aan zijn, vooral financiële, voorwaarden.
Uit een bespreking op 30 mei van de minister met Fruin en de drie adjunct
rijksarchivarissen Bos, De Hullu en Van Meurs resulteerde het compromis om
Fruin tot part-time inspecteur te benoemen en één van de adjuncten tot be
heerder van het ara aan te wijzen. Royer en Duparc bleven deze oplossing
de minst gewenste vinden; zij betreurden het dat de minister niet meeging met
het voorstel Fruin op een salaris van ƒ6.000 te benoemen.
Het voorstel tot splitsing van de taak van de ara-door Fruin dus zelf
geïnspireerd - werd niet alleen door Muller en Colenbrander als de ontluiste
ring van het ambt gezien. Direct nadat het in de memorie van toelichting bij
de begroting 1912 publiek was gemaakt, laaide het verzet op. In talrijke stuk
ken in de Nieuwe Rotterdamsche Courant, in de Gids en elders werd de staf
gebroken over het opdragen van de leiding van het rijksarchiefwezen als part
time functie aan een buitenstaander. De Belgische rijksarchivaris Cuvelier be
schouwde de voorgestelde organisatie van het ara als 'l'anarchie organisée
et cela dans un établissement qui, plus que tout autre, avait besoin d'une di
rection unique et énergique!'9 Het bestuur van de van zond een rekest aan de
Tweede Kamer:10 het betreurde 'dat geen rekening is gehouden met een
ander - en zeker niet het minst gewichtige - deel van de ambtstaak van den al-
gemeenen rijksarchivaris, namelijk de wetenschappelijke leiding van de werk
zaamheden op het Algemeen Rijksarchief, die eenheid van werkwijze op deze
inrichting bevordert en die zeer wel kan worden gegeven, ook wanneer aan
de tegenwoordige adjunct-rijksarchivarissen bij het Algemeen Rijksarchief een
meer zelfstandige positie wordt toegekend'. Zulk een leiding is onmisbaar en
kan bovendien slechts goed worden gegeven door iemand die dagelijks als hoofd
van het ara werkzaam is. Het VAN-bestuur vond 'dat bovendien zulk een da
gelij ksche arbeid noodwendig tengevolge moet hebben een meer innige aanra
king met de Rijksarchieven in de provinciën, zoodat iemand, die het ambt van
algemeen rijksarchivaris in zijn vollen omvang bekleedt, ook de functie van
inspecteur dier archieven met meer vrucht zal kunnen waarnemen dan iemand,
die hoe groote kennis van het archiefwezen hij ook moge hebben, het ambt
van inspecteur als een nevenfunctie naast zijn buiten de archiefwerkzaamhe
den vallende hoofdbetrekking vervult'. Het bestuur betreurde het dat kenne
lijk financiële eisen in de weg stonden aan een normale vervulling van de vaca
ture van ara. Dit adres werd ondersteund in een brief van Gratama, mede
namens veertig anderen (onder wie ook Colenbrander!). De Kamer drong aan
op een speciale voorziening. De minister ging tenslotte overstag, door te be
sluiten Fruin een persoonlijke toelage toe te kennen waardoor zijn salaris op
ƒ6.000 kwam. Bij kb van 15 februari 1912 werd Fruin tot ara benoemd.
4
Een nieuwe koers
Op 16 februari schreef Fruin een verzoeningsbrief aan Muller. Onder Van
Riemsdijk was zeer weinig overleg tussen het hoofd en de leden van het Neder
landse archiefwezen. 'Ik stel u daarom voor om met terzijdestelling van alle
119