hiervan zijn de inspanningen van gouverneur Hultman ten behoeve van de af
koop van de heerlijke rechten. In het archief zijn de vele tabellen en bereke
ningen te vinden die hij heeft opgesteld om koning Willem I te overtuigen van
de haalbaarheid van de Brabantse plannen.
Het is geen toeval dat dit eigen stempel juist bij Hultman zo goed zichtbaar
wordt. Bij hem vond nog een vermenging van persoonlijke en ambtsbezighe
den plaats, die wij bij zijn opvolgers zelden meer aantreffen - dit ongetwijfeld
tot grote opluchting van de inventariseerders van archieven als deze. Als Hult
man in 1820 overlijdt, ontdekt notaris De Bergh in zijn nalatenschap een mas
sa papier die thuis hoort in het griffiearchief. Door de notaris kon deze hoe
veelheid ambtsstukken aan de rechtmatige eigenaar worden teruggeven.
Een ander voorbeeld van vermenging van ambts- en persoonlijke bezighe
den vinden we bij de districtscommissarissen, het bestuurlijk échelon onder
de gouverneurs. In Nederland hebben deze commissarissen in vier provincies
bestaan. Nergens zijn hun archieven zo goed bewaard gebleven als hier in Bra
bant, in dit bestuursarchief. Ook hier zijn de sporen van eigen invloed en stuw
kracht duidelijk bespeurbaar. Althans, bij de ijverigen onder hen. Want het
districtscommissariaat was een soort 'nevenberoep', waar de één meer, de an
der minder energie in wenste te steken. De toevalsfaktor wordt groot bij deze
functionarissen en hun nagelaten papierwinkel. De een bewaart zijn papier
boeltje zorgvuldig, de ander maakt er een janboel van. Tot 1850 hebben in
Brabant 14 districtscommissarissen gediend. Een van hen was Wesselman, de
al genoemde vriend van Borret. Hij in zijn eentje levert ons de helft van het
archief van de gezamenlijke districtcommissarissen. Deze ijverige Wesselman
nam 1843 de papier van een overleden collega over. Hij klaagde toen tegen
over Borret: 'Hoe ik het er vond weet gij, geen archief, geen verbaal, alles in
de war.' 'Wegens bekrompenheid van het lokaal lagen alle papieren van 23
jaren herwaarts in eene soort van alcove in stapels op één gepakt.'
Een derde voorbeeld van de eigen sporen van een bestuurder wordt zicht
baar in het geval van gouverneur Van den Bogaerde van Terbrugge, die ons,
in tegenstelling tot zijn voorgangers, een familiearchief heeft nagelaten. Een
uitgebreid archief als dit is voor een historicus met belangstelling voor het pro
vinciaal bestuur een godsgeschenk te noemen. Want juist dit soort archieven
kan de bestuurder halen uit de anonimiteit van de provinciale griffie. En wat
vertelt deze Van den Bogarde ons allemaal wel niet? Hij gunt ons een blik in
zijn eigenhandige correspondentie met ministers en het Kabinet des Konings.
Hij laat ons snuffelen in zijn privé-huishouding en geeft ons inzicht in de or
ganisatie van de burelen van de griffie. En ten slotte geeft hij ons een fraai
voorbeeld van de macht die aan het bezit van de ambtelijke papierwinkel werd
toegekend. De laatste jaren van zijn gouverneurschap was Van den Bogaerde
in fel conflict gewikkeld met gedeputeerde Hein de Wijs, met wie hij streed
om de titel 'onderkoning van Noord-Brabant'. Een van de achtergronden van
dit conflict was het feit dat De Wijs zoveel werk en papieren naar zich toe trok.
Tot ergernis van de gouverneur nam De Wijs stapels ambtsstukken mee naar
huis, behield er vele en maakte van andere afschriften. Papier is macht, en
het bezit ervan maakt uit wie aan het hoofd van de winkel staat, dat hadden
beide kemphanen wel door.
194
Afsluitend wil ik het volgende benadrukken: we hebben hier te maken met een
zeer volledig en goed ontsloten archief van het provinciaal Bestuur, waarvan
ik het gedeelte van de districtscommissarissen werkelijk uniek zou willen noe
men. Koppel dit bestuursarchief aan de hier aanwezige archieven van andere
overheidsinstanties, zoals dat van de Commissie van Landbouw tot 1850, en
we krijgen een goed beeld van het reilen en zeilen van de provinciale overheid.
Koppel dit tevens aan de persoons- of familiearchieven, zoals het archief Van
den Bogaerde of het in Helmond aanwezige archief Wesselman, en we krijgen
een portret van de beheerder van deze papierwinkel, de neringdoenden van
het provinciaal bestuur. Kortom: voor een historicus is hier volop werk aan
de winkel.
J.Geesink als gemeentearchivaris van Zwolle 1897-1968
Bij het portret van de Zwolse gemeentearchivaris JGeesink in het Nederlands
Archievenblad 1989 op pagina 5 staat helaas een onjuist bijschrift. Waar het
hier de Methusalem in ons archiefwezen betreft, aan wie in 1968 slechts een
heel kort 'In memoriam' is gewijd,1 ligt correctie voor de hand. Onze Zwolse
collega Berkenvelder wees mij erop dat Geesink in 1967 letterlijk zeventig jaar
in dienst van de overheid was, maar met een onderbreking van 35 jaar (1898-
1933) feitelijk zeventig jaar gemeentearchivaris van Zwolle was, 'zij het dat
hij die titel in de periode 1897-1898 natuurlijk niet droeg'.
Op 16 maart 1897 benoemde B en w van Zwolle hem als klerk om de werk
zaamheden te verrichten die tot 1894 toe door de archivaris mr J. W. Mulder
waren behartigd; de functie gemeentearchivaris was toen na heel veel gediscus
sieer zowel in Zwolle tussen Benwen de Gemeenteraad als in landelijk ver
band tussen de voorzitter van de van mr. Samuel Muller en het Zwolse raadslid
mr. Van Diggelen - terug te vinden in het Nederlandsch Archievenblad van
1894/1895 en 1895/1896, alsmede in de Provinciale Overijsselsche en Zwol-
sche Courant2- opgeheven. De rijksarchivaris in Overijssel mr. L. van Has
selt had door zijn aanbod om gratis het noodzakelijke deskundig toezicht op
de werkzaamheden van de te benoemen klerk uit te oefenen de rol van hulp
in nood gespeeld. In 1898 werd een desbetreffende overeenkomst aangegaan
tussen het rijk en de gemeente Zwolle. Sinds dat jaar was Geesink rijksarchief
ambtenaar en hij bleef dat totdat hij in de crisistijd 1932 met wachtgeld
naar huis werd gezonden.
Omdat de opvolger van de in 1900 overleden rijksarchivaris Van Hasselt,
mr. C. P. L. Rutgers, er niets voor voelde om de gemeente Zwolle gratis van
dienst te zijn (door middel van de nü rijksarchief-ambtenaar Geesink) moest
de gemeente Zwolle er in 1901 wel toe overgaan weer een klerk in dienst te
nemen om het in de rijksarchiefbewaarplaats de Sassenpoort aanwezige ge
meentearchief te 'beheren'. Als zodanig werd aangesteld J. Wijnbeek, aan wie
in 1909 zogenaamd wegens 'ongeschiktheid' de toegang tot de Sassenpoort werd
ontzegd door rijksarchivaris drM. A.J. Schoengen. Tenslotte ging het gemeen
tearchief na veel geruzie tussen b en w van Zwolle en Schoengen in 1912 terug
naar het oude stadhuis om daar tot 1968 toe op een koopje, Zwolle allerminst
waardig, en op een wijze die in strijd was met de wettelijke bepalingen van
1918, zeer onvoldoende te worden beheerd.
195