Aff dn. A. Modderkolk ontvangt het eerste exemplaar van de inventaris van het
mr M. 7. van Tov'eT"' N00rMa"' banden van rijksarchivaris
Foto: M. Douma.
Een papierwinkel ontsloten
'Ik word hoe langer hoe meer onder de papieren begraven. Ik geloof niet
at er eene provincie is die zoo vele, en nog wel zoo vele moeijelijke bezighe
den oplevert' als Noord-Brabant. De persoon aan wie ik dit citaat ontleen is
geen historicus, evenmin een archiefambtenaar, maar het hoofd van het pro-
kIaagtadezeinUd N°t°rd-Brabant' deg°"verneur A. J. Borret. Herhaaldelijk
klaagt deze in de veertiger jaren van de vorige eeuw bij zijn vriend C F Wes-
selman over de grote drukte op de burelen van de provinciale griffie 'Ik weet
ook met waar ,k het moet zoeken, zoo veel werk is er aan de winkel En- 'Het
is hier zoo overkropt en aanhoudend druk in den winkel, er is zoo veel en ge
durig afwisselend werk, dat men zich moeijelijk met eene groote en omslagti-
ge zaak opzettelijk bezig kan houden.'
de nnl UVerneur Borret- Va"daag worden wij hier geconfronteerd met
nalatenschap van zijn papierwinkel, het archief van het provinciaal bestuur
van Noord-Brabant 1814-1920. En elke archiefbezoeker die het plan opvat dit
archief te gaan bestuderen, kent dat wanhopige gevoel van Borret Het gevoel
van met weten waar te beginnen in deze bijna eindeloze reeks van verbalen haast
even saai en stoffig, zo lijkt het, als de klerken die deze papierbrei destijds heb-
»e„ geproduceerd. De gouverneurs en hu„ opvolgers „leen 2ij„ goed
192
voor 1885 pakken ingekomen stukken en de gedeputeerden voegen daar nog
eens 2491 pakken papier aan toe. Maar als een historicus het stof van al deze
pakken zou blazen, dan zou wel eens kunnen blijken dat het bestuderen van
de bezigheden en de dagelijkse werking van een provinciaal bestuur een min
der saaie bezigheid is dan het in eerste instantie leek. En wie waren dat nu pre
cies, de leden van dat voor ons zo anonieme bestuur, dat erin slaagde deze pa
pierwinkel gevuld te krijgen en de nering gaande te houden? Wellicht zal de
bestudering van de loopbaan en komaf van de individuele klerken en commie
zen en van de status van het ambtenaarschap hen maken tot minder ongrijp
bare en saaie wezens.
Kende alleen Noord-Brabant zoveel werk aan de winkel? Nee, dit is niet waar
schijnlijk. De grote hoeveelheid papier was het gevolg van een expansie van
de werkzaamheden van de provinciale besturen in het algemeen. Want wat re
kende het provinciaal bestuur zoal niet tot zijn taken? De lange reeksen verba
len geven het volledige antwoord op deze vraag. Een voorlopig antwoord kan
al gegeven worden door een blik te werpen op de bijzondere, onderwerpsge-
wijs gerangschikte dossiers die buiten de verbaalregels zijn gehouden. Het scala
van bemoeienissen is groot: van onderzoeken naar de aanwezigheid in gemeen
ten van klokken, heilige putten .en grafurnen tot de maatregelen ter bestrij
ding van druifluis en nonvlinders.
Van de leden van het provinciaal bestuur spreekt de 'man des konings', de
gouverneur - sinds 1850 commissaris genaamd - het meest tot de verbeelding.
Want hij kon grootse daden verrichten door zijn werklust ten toon te sprei
den, zeker in een provincie waar nog zoveel viel te verrichten als Noord-Brabant.
Een gouverneur kon hier het voortouw nemen om veel van de achterstand weg
te werken. In de literatuur worden de verdiensten van vele gouverneurs als baan
brekers dan ook breeduit afgeschilderd. Toch valt bij deze voorstelling van
zaken een kanttekening te plaatsen. Vaak zijn hun verdiensten te dik aangezet
en krijgen de activiteiten van gedeputeerden en ambtenaren te weinig accent.
Nader beschouwd blijkt een gouverneur niet zozeer een voortrekker, als wel
een voortstuwer te zijn van hetgeen reeds door zijn voorgangers of door de
ambtenaren in werking was gezet.
Vóór we dus iets op het conto van een gouverneur schrijven, moeten we ons
realiseren dat besturen werk is van de lange adem. En vaak is de werking van
deze adem krachtig genoeg om de nalatenschap, de eigen sporen van een indi
viduele bestuurder uit te wissen, om ze op te nemen in het bestuurlijk collec
tief. Vooral in Noord-Brabant was deze lange adem nadrukkelijk voelbaar.
De eerste griffier, F. X. Verheijen, bleef 37 jaar op zijn post en bestuurde on
der zes gouverneurs de griffie. Direct onder hem stonden drie hoofdambtena
ren, de afdelingschefs Van Hooff, Van Meurs en Menu. Dit drietal was al in
functie in 1815, onder de eerste gouverneur, Hultman. Zij zaten nog op de
griffie toen de zesde gouverneur, de reeds genoemde Borret, het gouverne-
mentspaleis betrad. Ook drie gedeputeerden van het eerste uur waren op dat
moment nog steeds in functie. Door deze grote mate van continuïteit was het
voor een gouverneur niet eenvoudig om een persoonlijk stempel op het Bra
bants bestuur te kunnen drukken.
Toch zijn er in het archief van het provinciaal bestuur ook sporen van indi
vidualiteit, van een eigen initiatief of aanpak te vinden. Een schoolvoorbeeld
193