ledig in de as. In de nacht van 29 maart 1911 brak omstreeks twee uur brand uit in het grote gebouw. De brandweer concentreerde zich in de bestrijding van de vlammenzee voornamelijk op de vergaderzalen van de Senaat en de Wet gevende Vergadering en liet de kostbare bibliotheek voor wat zij was. Tot over maat van ramp waren er in het gehele gebouw heteluchtkokers die de vlam men als het ware verder aanzogen. Eerst om half zes 's ochtends werd Van Laer gewaarschuwd. Deze beschreef de ramp later als volgt: 'Geen kast was er meer te vinden; vier naakte, zwartgeblakerde muren stonden er, en daartus sen lag een hoop smeulend papier en perkament, de historie van eeuwen'. Sa men met de historicus J. N. Phelps Stokes was Van Laer vervolgens dagen in de weer om van de Nederlandse archivalia nog te redden wat er te redden was. Niet alleen de bestuursarchieven waren een prooi van de vlammen geworden, ook het juist in december 1910 in bewaring genomen archief van de Ameri kaanse Van Rensselaers - van onschatbare waarde voor de sociaal-economische geschiedenis van het noordelijke Hudsondal - was gedeeltelijk door de vlam men verteerd. Toch viel, mede dankzij het voorbeeldige reddingswerk van Van Laer, de schade uiteindelijk nog enigszins mee.16 Als door een wonder overleefden de belangrijkste Nederlandse archivalia de ramp. Omdat de Nederlandse stukken weinig geraadpleegd werden lagen ze op de onderste planken in het depot. Toen de bovenste planken met de En gelse manuscripten instortten vielen ze bovenop de delen en banden uit de Ne derlandse tijd en voorkwamen zo een volledige vernietiging van het koloniale archief uit de vroegste tijd. Veel stukken hadden vooral brandschade aan de randen. In recente tijd heeft de New Yorkse staatsbibliotheek zich veel moeite getroost om de geredde archivalia (althans die van voor 1674) in te sealen, zo dat thans vrijwel alles weer voor historisch onderzoek beschikbaar is. De vertalingen van O'Callaghan overleefden de ramp, maar die van Van der Kemp vielen - zonder ooit tot publicatie te zijn gebracht - ten prooi aan de vlammen. De grote werkkracht van Van Laer werd, nadat hij een geheel nieuwe verta ling van de genoemde vier delen tot stand had gebracht, welke overigens pas in 1974 het licht zou zien, vrijwel geheel gericht op de transcriptie en vertaling van de Nederlandse bronnen uit het noordelijke Hudsondal, ofwel Albany en omgeving. Hij zette zich zowel aan het publiceren van de oudste archieven van de stad Beverwijck en Fort Oranje (thans Albany) als aan de bewerking van de correspondentie van Maria en Jeremias van Rensselaer, welke een zeer per soonlijke indruk geeft van het reilen en zeilen van het patroonschap Rensse- laerswijck tot in de jaren tachtig van de zeventiende eeuw. Daarnaast werd door hem een aantal belangrijke documenten uit de allereerste jaren van de kolonisatie (1624-1626), berustend in de befaamde Huntington Library in Ca- lifornië, vertaald en uitgegeven.17 Van Laer zette zijn arbeid aan de Neder landse bronnen onvermoeibaar door tot in 1939, toen hij op zeventigjarige leef tijd afscheid nam als archivaris van de staat New York. Hij werd - althans voor wat betreft de uitgave der Nederlandse archieven - niet opgevolgd. 148 Charles Gehring promoveerde op een dissertatie over het verval van de Nederlandse taal in New York en is sinds 1974 directeur van het New Netherland Project. Hij is de drijven de kracht achter de nieuwe bronnenuitgaven en de hernieuwde Amerikaanse belangstelling voor Nieu w-Nedertand. 7 Het New Netherland Project De staat New York liep in de Verenigde Staten bepaald niet voorop, waar het erom ging de zorg voor de staatsarchieven een wettelijke basis te verschaffen. Pas sinds 1971 kent men er een archiefwet, waarvan de tekst echter nog geen twee A4-tjes beslaat.18 Daarvoor werd de zorg voor de archieven van de bestu ren van de kolonie New York en Nieuw-Nederland toevertrouwd aan de New York State Library. Een belangrijke bijdrage aan de herleving van de belangstelling voor de Ne derlandse bronnenpublikaties na een periode van enkele decennia werd gele verd door de Holland Society of New York. Deze - in de ogen van sommigen wellicht wat archaïsche - organisatie, waarvan men slechts lid kan worden wan neer men kan aantonen in de rechte mannelijke lijn af te stammen van emi granten van voor 1674, besloot in 1974 om eindelijk de vier ongepubliceerde delen van Van Laer van de centrale koloniale administratie na 1638 uit te ge ven. Daarmee was een begin gemaakt met de uitgave van de oudste series uit de archieven van Nieuw-Nederland, namelijk de serie registers van de secreta ris en de serie minuten van directeur-generaal en raden. De nieuwe interesse die hierdoor voor de verwaarloosde geschiedenis van de kolonie gegenereerd werd, leidde nog in hetzelfde jaar tot oprichting van het zogenaamde New Ne therland Project, dat zich tot doel stelde om alle door O'Callaghan opnieuw gerangschikte delen (in totaal 24) van het koloniaal archief weer te vertalen en uit te geven. Onder leiding van de taalkundige Charles Th. Gehring, kort tevoren gepromoveerd op een dissertatie over het uitsterven van de Nederlandse taal in New York,19 werd het Project ondergebracht bij de New York State Library, waar de archieven sinds een kleine eeuw waren gedeponeerd. De eer ste delen die het licht zagen waren de stukken betreffende de Delaware, voor namelijk briefwisseling tussen directeur-generaal en raden en de vicedirecteur aan de Zuidrivier (delen 20 en 21) en enkele delen met grondbrieven en derge lijke, de zogenaamde Land Papers.20 Daartoe in staat gesteld door een bij zondere subsidie, vervaardigde Gehring in deze beginperiode bovendien een overzicht van Nederlandstalige archivalia met betrekking tot Nieuw-Nederland in de hele Verenigde Staten, waarvoor vele tientallen bibliotheken en archie-

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1989 | | pagina 19