John Romeyn Brodhead maakte rond 1840 zijn befaamde archiefreizen naar Europa. In het Haagse Rijksarchief ontdekte hij vele stukken met betrekking tot de vroegste geschiedenis van New York, welke later in de volumineuze bronnenserie van zijn opvolgers gepubliceerd werden. te stellen leden opnieuw schipbreuk omdat niemand de Nederlandse archiva lia op hun waarde kon schatten.7 Een nieuwe kans kwam toen in 1837 voor het eerst een New Yorker van Ne derlandse afkomst, Martin van Buren, president van de Verenigde Staten werd. Van Buren kwam zelf uit Kinderhook, vlakbij Albany, en benoemde zijn vriend Elarmanus Bleecker, afkomstig uit een patricische familie te Albany, tot hoofd van de Amerikaanse legatie in Den Haag. Op 2 mei 1839 werd door de wetge vende vergadering van New York een wet aangenomen waarbij een persoon werd aangesteld om voor de geschiedenis van New York relevante documen ten in Europa te verwerven en te transcriberen. Kort daarna werd aan een me dewerker van Bleecker te Den Haag, John Romeyn Brodhead, de opdracht gegeven om de Nederlandse en Engelse archieven te bezoeken en daar alles wat voor de geschiedenis van New Y ork van belang kon zijn af te schrijven en naar Amerika te brengen. Deze archiefreizen namen bij elkaar drie jaar in beslag en in die tijd wist Brodhead een zeer grote hoeveelheid op de Nieuw-Nederlandse geschiedenis betrekking hebbend materiaal te verzamelen. Brodhead toonde zich in zijn rapport onder de indruk van het Haagse rijksarchief en van de me dewerking die hij zowel van de rijksarchivaris De Jonge als van de commies chartermeester De Zwaan had ontvangen. Om die medewerking te verkrijgen was Brodhead niet over één nacht ijs gegaan: de Amerikaanse gezant Bleecker had over het doel van Brodheads archiefonderzoek een uitvoerig gesprek ge had met de minister van Binnenlandse Zaken Schimmelpenninck, die Brod head alle mogelijke medewerking wilde geven. Slechts op twee punten beant woordde Brodheads reis niet aan zijn doel: de opzet om ook originele archivalia te verwerven kon uiteraard niet gerealiseerd worden en in Amsterdam moest Brodhead tot zijn ontzetting constateren dat vrijwel het gehele archief van de oude Westindische Compagnie verloren was gegaan.8 144 In 1849 werd de zorg voor de centrale koloniale archieven overgedragen van de Secretary of State aan de New York State Library te Albany; een centrale archiefdienst voor de staat zou nog meer dan een eeuw op zich laten wachten. Het was niet Brodhead zelf, maar de voormalige arts Edmund B. O'Callag- han, die zich daarna aan de taak zette om het Europese materiaal te vertalen en uit te geven. Bovendien was ook hij zeer ontevreden over de kwaliteit van Van der Kemps arbeid, zodat hij eveneens op zich nam diens werk grondig te reviseren. De uit Europa meegebrachte afschriften leidden al snel tot de publicatie van de eerste 'moderne' geschiedenis van Nieuw-Nederland, O'Callaghans Histo ry of New Netherland or New York under the Dutch (New York, 1848). De nieuwe studie van de centrale Nieuw-Nederlandse bestuursarchieven brachten O'Callaghan tot een in de negentiende eeuw niet ongebruikelijke ar- chivistische doodzonde. In zijn ijver om de archieven naar eigen inzicht beter toegankelijk te maken volgens het principe van de tijdrekenkundige orde voerde hij dit beginsel tot zijn meest extreme consequenties door.9 Hij ontzag zich niet de bestaande banden en delen te slopen, de zo ontstane berg losse stukken onderwerpsgewijs en vervolgens chronologisch te rangschikken en ze daarna ook nog eens opnieuw, voorzien van een index, in 23 nieuwe delen in te laten binden. De archivistische integriteit van de belangrijkste series uit de archie ven van het centrale bestuur van Nieuw-Nederland werd zo in één klap op nood lottige wijze vernietigd. Deze radicale methode heeft zich beperkt tot de ar chieven van het provinciaal bestuur. Dat de lokale bronnen aan de aandacht van de goedwillende ex-medicus ontsnapten mag dus in zeker opzicht geluk kig worden genoemd. De oude orde was door de ingrepen van O'Callaghan voor latere onderzoekers niet meer te reconstrueren. Daar kwam nog bij dat hij op het geheel van de door hem herordende series een tijdrekenkundig re gister maakte, de beroemde Calendar}0 die bij ontstentenis van een deugde lijke vertaling van de integrale stukken, dè toegang zou worden op deze be langrijke koloniale archieven. Inmiddels had O'Callaghan zich ook aan de immense taak gezet om de in Europa afgeschreven archivalia te vertalen en in een logisch verband te plaat sen. Op dit terrein de vertaling van de zogenaamde 'Holland Documents' ligt zonder twijfel O'Callaghans grootste verdienste. In totaal had Brodhead bij zijn terugkeer uit Nederland in 1844 niet minder dan 16 delen met meer dan 4000 pagina's aan transcripties meegenomen. Een eerste keuze uit dit mate riaal werd in 1851 door O'Callaghan gepubliceerd in vier delen onder de titel The Documentary History of New York. De vertaling en publicatie van de ove rige transcripties resulteerde in de monumentale bronnenuitgave Documents Relative to the Colonial History of the State of New York in elf delen, waar van de eerste twee gebaseerd zijn op Nederlandse archiefstukken. Andere be langrijke bronnenpublicaties van O'Callaghan met betrekking tot Nieuw- Nederland betroffen een soort plakkaatboek (Laws and Ordinances) en de no tulen van burgemeesters en schepenen van Nieuw Amsterdam van 1653 tot 1674.11 145

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1989 | | pagina 17