In 1985 waren er 25 streekarchiefdiensten, die 217 gemeenten 'bedienden', naast
68 gemeentearchieven voor 82gemeenten. Vergeleken met 1921, toen in'totaal
30 gemeenten werden 'bediend', is de stijging fenomenaal en ze gaat door op
weg naar een sluitend net van gemeentelijke archiefzorg. Op basis van vrijwil
ligheid, omdat minister Brinkman in 1983 te kennen gaf geen gevolg te kun
nen geven aan de algemeen binnen de archiefwereld levende wens alle gemeen
ten wettelijk te verplichten - de kleine gemeenten in samenwerkingsverband -
een gekwalificeerd archivaris aan te stellen; net als Thorbecke in de vorige eeuw
wenste hij de gemeentelijk autonomie te ontzien.61 Had in 1975 17% van de
gemeenten met 44% van de inwoners een gemeente- of streekarchivaris ter be
schikking, in 1985 was dat 40% met 61% van de inwoners.62 Dat was en is
in elk geval moedgevend.
15
Bezoekers en personeel
In 1985 werden er in het gemeentearchief van Amsterdam 22.722 bezoeken
geteld, in Rotterdam circa 14.200, wat neerkomt op daggemiddelden van 75
tot 50; in Den Haag en Utrecht was het daggemiddelde circa 30. Het aantal
bezoeken aan alle overige gemeente- en streekarchieven steeg tussen 1977 en
1985 van circa 50.000 naar circa 112.500.63
Vergelijken we hiermee de cijfers in de periode 1885-1960. Tussen 1885 en
1900 kwamen er gemiddeld per jaar in het gemeentearchief van Dordrecht 36
a 37 bezoekers, van wie sinds 1894 1 a 2 bezoekers vrouwen waren. In de jaar
verslagen zijn al hun namen vermeld, niet het aantal door ieder gebrachte be
zoeken. In Delft brachten in de jaren 1907-1910 gemiddeld per jaar 52 bezoe
kers 187,5 bezoeken, in Middelburg in de jaren 1898-1910 gemiddeld per jaar
19,5 bezoekers 57,5 bezoeken.
Soms worden jaaropgaven gedaan zonder dat helemaal duidelijk is of er spra
ke is van bezoekers of bezoeken: Amsterdam telde in 1896 36 'onderzoekers',
Den Haag in 1901 37 bezoekers; de bezoekersaantallen waren in 1897 in Zutphen
54, in 1901 in Leeuwarden 93. In de wijze van tellen was weinig eenvormig
heid. We kunnen slechts concluderen dat zich zo nu en dan eens een bezoeker
meldde.64
Blijkens de enquête van 1910 was archiefbezoek in enkele gemeentearchie
ven toen een normale aangelegenheid geworden, waarvoor een 'leeszaal' dis
ponibel was. Bovenaan stond Leiden met 1.200 bezoeken, dat waren er dan
toch wel gemiddel 4 per dag. Als universiteitsstadsarchief werd het gemeen
tearchief daar klaarblijkelijk meer geraadpleegd dan met de overige gemeen
tearchieven het geval was. In de vier gemeentearchieven, die thans als de vier
grootste bekend staan, gezamenlijk was het aantal bezoeken circa 2.750 of wel
gemiddeld 687. Voor de overige gemeentearchieven - zonder Leiden en zon
der de grote vier'-was het gezamenlijk aantal bezoeken circa 1.750, dit is
gemiddeld per archief 65 in een heel jaar; ruw geschat zouden die gebracht
kunnen zijn door gemiddeld 10 tot 20 bezoekers per archiefinstelling.65
De leeszalen' of wat daarvoor door kon gaan waren oases van rust, waar
in de meeste gevallen de gemeentearchivaris persoonlijk zijn clientèle te woord
stond en haar onderzoekingen begeleidde en op de voet volgde.
16
Tot circa 1960 toe bleef het betrekkelijk rustig, maar sedert de inwerkingtre
ding van de Archiefwet 1918 zette de geleidelijke stijging door. In 1960 telde
Amsterdam 4.125 archiefbezoeken, Den Haag 2.000, Rotterdam en Utrecht
beide circa 1.800, een achttal andere gemeenten gemiddeld circa 1.000. Om
streeks die tijd waren in Amsterdam aantallen van 13 a 14 bezoekers per dag
gewoon, in de overige 'grote vier' 5 a 6, in een aantal andere gemeenten, 3
a 4; elders was de aanwezigheid gelijktijdig van 2 bezoekers al een hoogtepunt.
In de tijd van Muller nam het opstellen van goed onderbouwde rapporten
over juridische en rechtshistorische onderwerpen en het uitvoerig beantwoor
den van brieven van goed onderlegde vragenstellers meer tijd van de archiva
ris in beslag dan hij behoefde te besteden aan bezoekershulp.
De geleidelijke stijging van het aantal bezoekers zal deels te danken zijn ge
weest aan de invoering van de mogelijkheid om archiefstukken uit de ene be
waarplaats tijdelijk in een andere te raadplegen. Blijkens ministerieel besluit
van 1 december 1897 kwamen voor uitlening van rijksarchiefbescheiden be
halve alle rijksarchiefbewaarplaatsen en vier universiteitsbibliotheken in aan
merking de gemeentelijke archiefbewaarplaatsen van Amsterdam, Dordrecht,
Gouda, Kampen, Nijmegen en Rotterdam.66 De machtiging van 1897 tot de
ponering elders van rijksarchiefbescheiden is ingevolge de Archiefwet 1918 om
gezet in een wettelijke verplichting tot uitlening van alle overheidsarchiefbe
scheiden aan een veel groter aantal in een lijst met name genoemde instellingen.
Als gevolg van die vergrote deponeringsmogelijkheid is het studiezaalbezoek
ontegenzeggelijk na 1918 gestegen; de meer geschoolden werden er beter door
in staat gesteld zelf de archiefbronnen te gaan bestuderen.
De ontwikkeling sedert 1960, toen de grote toeloop vanuit bredere bevol
kingslagen dan voorheen inzette, de door de 'buitenwacht' gewaardeerde po
pularisering steeds meer op gang kwam en het rijkelijker vloeien van geldstro
men nieuwbouw, accommodatieverbetering en personeelsuitbreiding mogelijk
maakte, komt hier niet verder ter sprake. Velen van de huidige goed gehuis
veste en op een veel breder terrein dan voorheen werkzame generatie archief
ambtenaren kunnen zich nauwelijks voorstellen in welk minder gunstige om
standigheden hun voorgangers hebben moeten werken en hebben moeten
vechten voor alle verworvenheden van vandaag.
Hoe gering in aantal waren laatstgenoemden niet. Tegenover de 868
medewerkers - inclusief het hulppersoneel - van de gemeente- en streekarchie
ven in 1985, staan 34 gemeentelijke archiefambtenaren in 1896, 65 in 1921 en
140 of-met binders en fotografen erbij - 157 in I960.61 Het aantal hogere
(eerste klas-) archiefambtenaren in gemeentedienst-in 1982 55 - bedroeg in
1921 13 en in 1960 37; het aantal middelbare (tweede klas-) archiefambtenaren
-in 1982 233-bedroeg in 1921 31 en in 1960 73.68
Hadden van de 154 tussen 1969 en 1983 tot de hogere archiefopleiding aan
de rijksarchiefschool toegelatenen er 14 'mr' en 140 'drs' voor hun naam
staan,69 in 1910 waren, zoals we zagen, van de hoger opgeleide archiefambte
naren (van rijk en gemeenten samen) er 24 doctores in de rechtswetenschap
(als eerste taak van de archivaris gold volgens Samuel Muller juridische kwes
ties met behulp van gegevens in de archieven op te lossen) en 12 in de letteren.
17