krankzinnigen-(ziekenhuis-)wezen besloten'. Hierbij moeten de volgende op merkingen gemaakt worden. a Beide passages zijn ontleend aan het archief en behelzen dus het motief om de commissies in het leven te roepen. Ze worden echter zonder enige bronkri tiek als feiten gepresenteerd. b De minister van Sociale Zaken had niets te maken met krankzinnigengestich ten en was dan ook niet bij de instelling van commissie i betrokken. Volgens de inleiding vond de instelling van commissie-u plaats op 7 juni 1935. Dit moet 7 januari zijn.2 De commissie droeg een informeel karakter totdat ze bij gezamenlijke beslissing van de ministers van Binnenlandse en So ciale Zaken van 10/27 juni 19393 officieel werd ingesteld. Hiervan vernemen we in de inleiding niets. De datum van opheffing, 9 september 1946, wordt voor de verandering correct weergegeven. Aan welke bron de auteur zijn of haar kennis hierover ontleend heeft,4 komt de lezer niet te weten. In de inleiding van de inventaris van commissie-n is zonder bronvermelding een lijstje van zitting hebbende ambtenaren opgenomen, dat van de fouten we melt. Twee ambtenaren van Binnenlandse Zaken, die in de beginperiode zit ting hadden, worden niet vermeld.5 De directeur-generaal van de Volksgezond heid heette Van de« Berg en niet Van der Berg. Hij werd op 19 april 1939 geen voorzitter, maar lid en waarnemend-voorzitter van de commissie. Frederiks trad op deze datum dan ook niet af ais voorzitter, maar behield deze functie tot de opheffing van de commissie in 1946. Bosch ridder van Rosenthal werd pas in 1939 aangesteld als secretaris van de commissie. Zijn voorganger Schoonder- beek wordt alleen als secretaris van de commissie voor de gestichten voor krank zinnigen genoemd. Voor de vorming van het archief van de ziekenhuiscommis sie lijkt de secretariaatswisseling van belang, want de serie notulen van de commissie begint eveneens in 1939. Van Bosch zijn blijkbaar geen notulen be waard gebleven. R. Eijkel wordt genoemd als waarnemend hoofdinspecteur van de Volksgezondheid. Hij was dat inderdaad in de jaren 1939-1941. Voordien was hij hoofdinspecteur. Vanaf 1941 werd hij als hoofdinspecteur en als lid van de commissie opgevolgd door C. Banning, over wie wij weer niets vernemen. De inleiding van het archief van commissie-i maakt melding van drie bezuini gingsronden, 1934-1935, 1936-1937 en 1940-1941. De twee eerste ronden be treffen steeds een groot aantal instellingen, de derde slechts één gesticht, Het Apeldoornse Bosch, dat officieel - ook in dit archief- bekend staat als het Cen traal Israëlitisch Krankzinnigengesticht. Als je de bezuiniging ten laste van dit ene gesticht opmerkt, als je het jaartal ziet en de naam leest, dan concludeer je dat de commissie zich heeft laten lenen voor de anti-semitische politiek van de nazi's, of je schrijft geen inleiding. De beide deel-paragrafen 'Uitvoering van de Taak' bevatten voornamelijk een (ook nu weer niet geannoteerde) opsomming van uitgangspunten en procedu re, waaruit de lezer de indruk krijgt, dat allebei de commissies zich vrijwel uit sluitend met de begrotingen van gestichten en ziekenhuizen hebben bezigge houden. In het eerste geval is deze indruk min of meer correct, in het tweede geval heeft ze weinig verband met de feiten. Commissie-ii merkte alras dat ze via de begrotingen nauwelijks greep op de ziekenhuizen kreeg en veranderde 102 in 1937 van strategie. Van 1937 tot 1942 bracht ze adviezen op het gebied van ziekenhuisbouw uit aan de (semi-)overheidsorganen, die zich vanuit verschil lende gezichtspunten met de regulering van de bouwsector bezighielden. Dat waren tot mei 1940 het Werkfonds6 en nadien de Algemeen Gemachtigde voor de Wederopbouw.7 Toen er in de loop van de bezetting steeds minder gebouwd kon worden, richtte de commissie zich op de problematiek van de ziekenhuista rieven.8 Een inleiding hoeft natuurlijk geen volledige geschiedschrijving te be vatten, maar moet wel aan minimale normen op gebied van betrouwbaarheid voldoen. Inventaris Zonder dat daar in de inleiding op gewezen is, blijkt commissie-n zich be halve met ziekenhuizen ook met sanatoria, bejaardenhuizen, wijkgebouwen etc. te hebben bemoeid. Inventarisnummer 27 betreft zelfs het psychiatrisch ziekenhuis Beileroord, waaraan tegelijkertijd ook commissie-i aandacht besteedde. Dit is een inventarisatiefout. Aanduidingen van instellingen met hun roepnaam Pieter Pauw, Bethesda of Canisius zijn daarom niet alleen incorrect (de naam is bijvoorbeeld St. Ca- nisiusziekenhuis), maar ook verwarrend, omdat andere instellingen wel volle dig (Groot-Ziekengasthuis) worden genoemd. Is St. Joseph in Kerkrade nu een ziekenhuis of een verpleeghuis en wie of wat is Pieter Pauw? Uitgesproken fouten treffen we tenslotte aan in nummer 37, waar zich niet alleen stukken uit 1941-1943 betreffende het Arnhemse gemeenteziekenhuis be vinden, maar ook uit 1936-1937en in nummer 41waar we behalve de beschre ven stukken met betrekking tot het Nijmeegse St. Canisiusziekenhuis ook stukken aangaande de in dezelfde stad gelegen St. Maartenskliniek mogen aantreffen. Conclusie Met name tegen de inleidende gedeelten van de inventarissen zijn bezwaren aan te voeren. Deze betreffen om te beginnen een tekort aan kennis met be trekking tot de ontwikkeling van het overheidsapparaat, onvoldoende inzicht in de structuur van de intramurale gezondheidszorg en een weinig ontwikkel de bronkritische vaardigheid. Herhaalde malen is de informatie, die in het ar chief voorhanden is, niet benut en tenslotte is er regelmatig gezondigd tegen een basisvereiste van de inventarisatie: de nauwkeurigheid. Wie denkt aan de ze inleiding een betrouwbare gids door de inventaris te bezitten, wordt vaak, te vaak op het verkeerde been gezet. Je kunt je überhaupt de vraag stellen of archieven als deze wel volgens de klassieke regels geïnventariseerd moeten worden. Als ze geschoond en van een plaatsingslijst voorzien zijn, dan kan iedereen in dermate kleine archieven zijn weg vinden. Een onderzoeker heeft dan bovendien het voordeel, dat hij zich niet meer hoeft te bevrijden van de ballast van een ondeskundige inleiding. Voor de inventariserende instelling levert de produktie van plaatsingslijsten een aanzienlijke tijdwinst op die in het licht van het onderzoek van de Alge mene Rekenkamer alleen maar welkom kan zijn. H. R. Wolf 103

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1989 | | pagina 52