5
Hokvastheid
Ebeling is 43 jaar aan één gemeentearchief verbonden gebleven. Ook de be
roemde Samuel Muller bleef van 1874 tot eind 1920 op een en de zelfde post:
Utrecht. Een uitspraak van Victor de Stuers - 'Het gaat met een archivaris als
met een vat wijn; hoe langer het ligt, hoe krachtiger en geuriger het wordt' - had
hij al in 1900 tot de zijne gemaakt, eraan toevoegende dat 'de goede exempla
ren in den regel hokvast van aard zijn'.23 De overplaatsing van de rijksarchi
varis Bondam in 1905 van 's-Hertogenbosch naar Arnhem lokte stevige kritiek
uit.24 Stuivertje wisselen, wat nu een geliefkoosd spel is van Noordbrabantse
gemeentearchivarissen, was ondenkbaar; veertig tot vijftig jaar dienen op één
plaats - er was nog geen deadline op 65-jarige leeftijd - was zeker niet uitzon
derlijk, en-anders dan tegenwoordig - zelfs een prae.
Tussen 1858 en 1985 haalden de vijf gemeentearchivarissen van Rotterdam
gemiddeld 25,4 dienstjaren als zodanig, en de gezamenlijke personeelsleden
11,8 jaren. Het niet-technisch vakpersoneel hield het er tussen 1858 en 1945
gemiddeld 18,6 jaren uit, tussen 1945 en 1965 circa 13,7 jaren en sinds 1965
naar schatting 12 jaren, helemaal overeenkomstig de neergaande trend.
6
Een slijtend beroep?
Lijnrecht in tegenspraak met de geconstateerde hoge leeftijden en lange dienst
verbanden van weleer stond de in 1919 door de archivaris aan het Algemeen
Rijksarchief Van Meurs geponeerde stelling dat archiefambtenaren meer dan
andere stervelingen bloot staan aan 'besmetting, bronchitis, bijziendheid en
andere gevolgen van stof, kopergroen aan liasnaalden, tocht, kou, ogenbederf,
te lang staan, lopen en klimmen', zelfs aan zenuwziekten en hartaandoeningen.
Omdat het beroep zo 'bijzonder uitputtend', 'buitengewoon vermoeiend, zelfs
gevaarlijk' is, waren er voor Van Meurs en de Leidse gemeentearchivaris
Overvoorde redenen te over om te pleiten voor korte werkdagen en pensione
ring op 55-jarige leeftijd om daarmee afgeleefdheid door het inventariseren
te voorkomen. De 70-jarige VAN-voorzitter Muller was dat een gruwel: 'het
bestuur zou niet meewerken tot iets dat (den archivarissen) het verwijt zou kun
nen berokkenen, dat zij meer dan anderen den arbeid schuwen'.25
Dat de werkdagen echt te lang waren blijkt bepaald niet uit het in 1910 uit
gebrachte VAN-rapport over de positie van de gemeentearchivarisssen. Als
bureau-uren waren veelal voorgeschreven die tussen 9 uur/half 10 en circa 16
uur; waar het archivariaat een nevenbetrekking was of miniem werd betaald
golden 2 a 3 bureau-uren per dag of om de paar dagen, en onbezoldigden kon
den hun aanwezigheidstijd zelf vaststellen.26 Toen er in 1919 een tractements-
verhoging kwam voor de rijksarchiefambtenaren en daarmee gelijk de acht
urige werkdag werd ingevoerd, was Muller daar content mee, omdat 'de
arbeidstijd der ambtenaren in de regeeringsbureaux waarlijk wel zéér beschei
den was'. Maar hij achtte het nu tevens 'gewenscht, dat ons ook wetenschap
pelijke arbeid opgedragen en mogelijk gemaakt worde; want van een weten
schappelijk gevormd ambtenaar kan bezwaarlijk gevergd worden, dat hij zich
6
eiken dag acht uren lang gestadig zal bezighouden met het inventariseeren van
dikwijls moderne archiefstukken'.27
7
Vrouwen
Het archiefwezen telde lang wel grijsaards, geen vrouwen. In een interview in
het Jongedamesblad De Hollandsche Lelie wilde de 'eenige dame, die in ons
land op een archief werkzaam was'-Lucie Miedema op het Utrechtse
gemeentearchief-in 1897 wel kwijt dat 'op den duur' 'insluiping' in archief-
klerkenpostjes misschien voor vrouwen wel mogelijk zou zijn.28 De reactie uit
de pen van een zekere R. Broersma in De Amsterdammer loog er niet om: 'Al
gemeen ontwikkelde vrouwen kunnen inderdaad dingen naar een betrekking
van archivaris. En als de Regeering misschien te eenigen tijd een professoraat
in de Verloskunde aan een dame vergeeft, waarom zou zij hare archiefambten
den vrouwen onthouden? Maar "insluipen" dat doen onze dames niet; (even
wel) zal stellig geen Nederlandsche vrouw in staat zijn een klerkenpost te ver
vullen, welke (met zich) meebrengt het sjouwen van stapels folianten. Dames,
die zulke ambten ambieeren, zou ik een examen afgenomen willen zien in spier
kracht en zij zouden wel toegerust mogen zijn met de kracht van Judith, die
met één houw Holofernes 't hoofd afsloeg'.29
De gemeente Leeuwarden ging net als in 1838 in 1900 opnieuw voorop, thans
met het aanstellen van een vrouwelijke gemeentearchivaris. Samuel Muller juich
te het wel toe (wie had het achter hem gezocht!) dat 'dames, aartsvijandinnen
van stof, met ons komen samenwerken en door hare lieftalligheid het bezoek
aan een archief maken tot een uitspanning en een genot', maar desondanks
is mejuffrouw Rinkse Visscher het lidmaatschap van de van jaren onthouden,
niet omdat het een vrouw betrof, maar omdat het gemeentebestuur in plaats
van een rechtshistoricus naar Muller zei 'een boekverkoopersbediende' had
aangetrokken om het hele gemeentearchief te indexeren naar de behoeften van
de administratie, 'een verpletterend feit' dat de waanwijze 'Leeuwardsche hee-
ren' hopelijk zou opbreken. Zie daar de Leeuwardense archiefkwestie, waar
van in het septembernummer 1988 van het Nederlands Archievenblad aandacht
is besteed door Wim van Driel.30
De gemeentearchivaris van Den Haag Servaas van Rooijen poogde in
1905 - nu weer in De Hollandsche Lelie- het relaas van Broersma te weerleg
gen. Volgens hem verdiende voor het verrichten van archief-volontairswerk
het ontwikkelde door zelfstudie -'in de eerste plaats in geschiede
nis' - bijgewerkte meisje de voorkeur 'boven den in het algemeen haastiger ge
bakerden man'. En bedoeld voor de reeds hierdoor getarte pur sang rechts
historicus mr. Samuel Muller voegde hij er aan toe: 'Het is eene dwaasheid
te denken dat een meester in de rechten in de archieven beter op zijn plaats
zou wezen dan een goed ontwikkeld en onderwezen ulo- of hbs-leerling. Hoog
op stelten loopende kennis is onnoodig. Men wil dat wel doen voorkomen,
maar dat is kastegeest'.31
Muller, die juist in deze jaren met de historici Blok en Brugmans polemi
seerde in verband met zijn grote voorkeur voor de juridische boven de histori-
7