bar was geweest en het land ook niet uit de verhalen kende. Ze had het ge schreven in het isolement van de oorlogsjaren. In haar Asian Trade stelde zij zich veel Aziëcentrischer op en aan die benadering ging zij meer en meer waar de hechten. Zij ging daarin ver en kon voor mijn gevoel doorslaan, zoals zij beslist deed in haar kritiek op de dissertatie van Fasseur. Zelf kende zij geen Aziatische talen en voelde dat als een groot gemis. Anderen verweet zij het ongenadig. Haar betekenis ligt vooral op het gebied van de economische ge schiedenis, maar zij was te zeer in personen en de menselijke kant van de ge schiedenis geïnteresseerd om haar tot een aanhangster van een zuiver kwanti tatieve geschiedenis te maken. Als archivaris heeft zij wel de Leidse historici op weg geholpen bij het uit voerige onderzoek naar scheepsbewegingen op Azië. Hierbij heeft zij niet meer gedaan dan de eerste helpende hand bieden, de soms ondankbare taak van de archivaris. Dat haar belangstelling niet uitsluitend was gericht op Azië, mag blijken uit het boek Dutch authors on West Indian History dat in 1982 ver scheen. Het was een bundel door haar geselecteerde artikelen, vaak lang gele den verschenen, over de West-Indische bezittingen die in een Engelse vertaling een internationaal publiek werden aangeboden. Daarbij schreef zij korte in leidingen over de diverse auteurs. Vele jaren heeft zij met grote liefde aan deze bundel gewerkt. Het wordt tijd de chronologie wat meer in acht te nemen. Nettie Roelofsz werd geboren in 1905 en groeide op in Den Haag. Al in haar vroege jeugd werd zij door haar vader, die een Indisch verleden had, geïnspireerd tot haar latere car rière. Zijn boeiende verhalen over Indië verlevendigde hij door zelfgemaakte tekeningen. De belangstelling voor geschiedenis was al vroeg gewekt, maar tot een universitaire studie kon het niet komen, omdat zij geen gymnasium had doorlopen. Zij behaalde de akte geschiedenis mo, maar werd toen geconfron teerd met de onmogelijkheid een baan te vinden. De keuze van het archief werd gedaan uit negatieve overwegingen. Haar gang in 1929 naar het Algemeen Rijks archief hield overigens allerminst in dat zij een baan kreeg. Zij was slechts vo lontair en op de vraag van Fruin of de toekomstige archivaris gefortuneerd was moest zij een ontkennend antwoord geven. Fruin keek wat verbaasd en vond haar kennelijk een vreemde eend in zijn bijt. Zij bleef bij haar ouders wonen en verdiende soms wat door het maken van genealogieën. In 1930 be haalde zij het diploma archiefambtenaar der tweede klasse. Een archiefschool bestond in die dagen niet. Over haar inventarisatie van het familiearchief Van Slingelandt - De Vrij Temminck sprak zij later met onverholen walging. Groot was daarentegen haar bewondering voor haar leermeester dr. P. A. Meilink. Enige keren solliciteerde zij naar een betaalde functie. Decenniën later vertel de ze mij nog eens hoe diep geschokt ze was geweest over het niet krijgen van een benoeming bij het Hoogheemraadschap van Delfland. Het was een bles sing in disguise. In 1937 kreeg zij een post op de Eerste afdeling waar zij snel haar ware be stemming vond. Haar contacten met de twee 'eersteklassers' op de afdeling, mr. R. Bijlsma en mejuffrouw dr. S. W. A. Drossaers waren goed. In de hoog opgelopen vete tussen deze twee bewonderaars van Bolland koos zij geen par tij en ze hoefde het wellicht ook niet te doen. De ruzie was er overigens wel 86 naar. De in 1986 overleden mej. Drossaers heeft niet zo lang voor haar dood nog eens heel naar van Bijlsma gedroomd. Bijlsma was het die Nettie Roelofsz wegwijs heeft gemaakt in de koloniale archieven. 'Sophie Drossaers' (Nettie sprak altijd zo over haar) heeft de aanmoediging gegeven om toch vooral te gaan studeren en het diploma 'eerste klas' te gaan behalen. Het diploma, col loquium doctum en een doctoraal examen in 1951 behaald maakten dat zij char termeester kon worden. Als archiefambtenaar raakte Nettie Roelofsz vergroeid met het Koloniaal Archief, zoals de archieven van de voc toen genoemd werden. Zij werkte aan de inventarisatie, verstrekte inlichtingen en putte er materiaal uit voor haar publicaties. In 1952 zetten Nettie Roelofsz en dr. Meilink het Algemeen Rijks archief op stelten. Het nieuws van hun huwelijk sloeg in als een bom. Wan neer men er jaren later de oude Piet van Iterson over hoorde vertellen kon men hem nog horen vallen. De jaren 1952 tot 1957 waren Nettie's gelukkigste ja ren. Toen overleed haar echtgenoot die met grote belangstelling haar werk aan een dissertatie had gevolgd. Parallellen met zijn eigen proefschrift over de Oost zee troffen hem. Dat juist hij de promotie van zijn echtgenote niet heeft mo gen beleven, was iets dat haar altijd verdriet is blijven doen. Op 1 januari 1971 ging zij met pensioen, maar inmiddels had zij een ander ambt aanvaard, bijzonder hoogleraar in de geschiedenis van de Westeuropese expansie overzee, dat zij vijf jaar lang bekleedde.Een relatief groot aantal pro moties heeft zij in deze korte tijd weten te bewerkstelligen. Een aantal leerlin gen bood haar ter gelegenheid van haar tachtigste verjaardag een Festschrift aan, zoals zij het trots zelf noemde. De tragedie was dat deze bundel, deel ix nummer 2 van het tijdschrift Itinerario op een hoogst ongelukkig moment kwam. Twee van haar leerlingen,collegae, goede vrienden, door haar allebei bijna als een kind gekoesterd, waren veel te jong en onder tragische omstan digheden overleden: Marius Roessingh en Margot van Opstall. Hun beider over lijden viel samen en hield ook verband met een diepe depressie en zeer ernstige psychische crisis die de tachtigjarige doormaakte. Haar laatste levensjaren waren zeer moeilijk, hoewel zij zich gedeeltelijk wist te herstellen. Ongetwijfeld is het in de geest van de overledene hier de naam te noemen van één leerling die haar in deze laatste levensjaren op grootse wijze heeft gesteund en opgevan gen: dr. Frank Lequin die in deze moeilijke tijden meer betekend heeft dan welke leerling of vakgenoot ook. Zelf heb ik altijd een goede, soms wat afstandelijke relatie met haar gehad. Sympathieën en vooral antipathieën hadden wij veel gemeen, maar de nuan ces en de intensiteit wilden nog wel eens verschillen. Heel weinig contact had den wij op het gebied van haar grote liefde: de Aziatische geschiedenis. Mis schien kwam het wel hierdoor dat onze band in die voor haar zo moeilijke laatste jaren aan innigheid gewonnen heeft. Zij wilde nog maar weinig over haar eigen vakgebied praten. Het dal waar zij rond haar tachtigste doorheen had moeten gaan was te diep geweest en zij had te veel werk uit handen moeten geven dat haar dierbaar was. Haar andere belangstellingen fleurden wat op. Toen ik in december 1986 mijn gereedgekomen dissertatie - over een Surinaams onder werp ging afgeven, merkte ze verdrietig op dat ze niet in staat was de promo tie bij te wonen. Depressief als ze was deelde ze ook mee het te betwijfelen of 87

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1989 | | pagina 44