benadrukken. Het spreekt vanzelf dat bij het uitwisselen en aanhangen van gegevens de nauwkeurigste versie maatgevend is. Het valt de eigenaar van de gegevens, in dit geval de Zeeuwse Bibliotheek, dan ook niet kwalijk te nemen, dat zij ernaar streeft vervuiling tegen te gaan en handhaving van de eigen be schrijvingsnorm als minimumeis voor deelname stelt. Een andere oorzaak van de verschillen tussen ogenschijnlijk gelijke beschrij vingen blijkt voort te komen uit de oorsprong van de collectie. Het was en is (in helaas steeds mindere mate) een goed gebruik dat onderzoekers een over druk van een tijdschriftartikel aan de archiefbibliotheek afstaan. Deze over drukken bleken dikwijls in de Zeeuwse Bibliotheek niet in die vorm aanwezig te zijn. De tijdschriften worden er 'gedepouilleerd', artikelsgewijs beschreven. Bibliografisch is echter zo'n deelbeschrijving verschillend van een overdruk van dezelfde tekst. Ook hier kan dus helaas geen gebruik gemaakt worden van reeds in de bibliotheekcomputer aanwezige informatie. Een derde voordeel van de catalogi is dat medewerkers en bezoekers van het archief ter plekke de titels kunnen achterhalen van alle boeken, die in de Zeeuwse Bibliotheek aanwezig, en beschreven, zijn. Veel profijt zullen zij kun nen hebben van de reeds genoemde verzameling Zelandica van de Zeeuwse Bi bliotheek, die zeer uitgebreid systematisch ontsloten wordt volgens trefwoor den en waarvoor een aparte thesaurus wordt bijgehouden. Vele onderzoekers gebruiken deze 'Zeelandcatalogus' reeds als een bibliografie van Zelandica. Een laatste, doch zeker niet onbelangrijk voordeel van aansluiting is dat de in de bibliotheek van het Rijksarchief aanwezige boeken, scripties en dergelij ke zichtbaar gemaakt worden op de catalogusterminals op alle aangesloten Zeeuwse bibliotheken. Om te voorkomen dat bijvoorbeeld grote aantallen scho lieren zich aangespoord voelen op het Rijksarchief boeken voor hun scripties te komen lenen, gaat de vermelding van zo'n titel gepaard met de mededeling dat deze niet uitleenbaar is. Op tientallen plaatsen wordt echter op deze wijze gratis beeldschermreclame voor het Rijksarchief gemaakt. Welke effecten de ze advertenties op bezoekersaantallen hebben, valt helaas niet na te gaan. Veel serieuzer echter worden de public relations van het Rijksarchief gediend door de nu gecreëerde mogelijkheid om op betrekkelijk eenvoudige wijze de in of bij archieven aanwezige 'grijze literatuur', het niet 'officieel' uitgegeven drukwerk, op ruimere schaal te ontsluiten. De bij een archiefvormer ingeko men gedrukte rapporten, jaarverslagen en brochures vormen een steeds groter bestanddeel van moderne archieven. Het is juist dit drukwerk dat de openbare bibliotheek zelden bereikt en dat in een groot aantal gevallen terecht door vele archivarissen wordt beschouwd als 'echte' archivalia. Vaak helpt juist dit ma teriaal de steeds ongeduldiger onderzoekers van de geschiedenis van moderne bedrijven en instellingen snel op weg. Op het Rijksarchief in Zeeland wordt daarom serieus overwogen de beschrijving van dit drukwerk zowel in de in ventarissen als in de bibliotheekcatalogus op te nemen. Een voorbeeld voor elders? De vraag ligt voor de hand of andere archiefbibliotheken iets aan het Zeeuwse voorbeeld kunnen hebben. Vanzelfsprekend hangt het rendement van zo'n aan sluiting van de catalogus bij die van een grote wetenschappelijke bibliotheek samen met de aanwezige collecties. Steeds meer titels zijn voorhanden in het reeds genoemde pica. Maar een dure aansluiting op pica levert geen catalo gus, doch slechts een hulp, een catalogiseersysteem. Mogelijkerwijs zullen re gionale steunbibliotheken en wellicht universiteitsbibliotheken op termijn be reid zijn een relatie als de in Zeeland geschetste aan te gaan. Archiefbibliotheken zullen zich in zo'n relatie echter altijd in een ondergeschikte rol moeten schik ken. Ook is het risico vrij groot dat op langere termijn de grootste partner, die immers de beschikking heeft over de feitelijke databank en daarin veel moet investeren, geld terug wil zien. En dat op grond van een monopoliepositie ook kan eisen. Een andere theoretische mogelijkheid zou samenwerking tussen archiefbi bliotheken onderling zijn. Vermoedelijk lopen de daar aanwezige collecties, met uitzondering van de boeken over het eigen vakgebied en de gedrukte ar chiefinventarissen, te zeer uiteen om een dure vorm van datacommunicatie ren dabel te maken. Strikt lokale automatisering stand-alonemet behulp van bij voorbeeld vubis, draaiend op een personal computer, waarbij toekomstige uitwisseling van gegevens niet bijvoorbaat onmogelijk wordt gemaakt, zou bin nenkort wel eens de goedkoopste methode kunnen blijken. Enige conclusies Bij automateriseringsprojecten in de culturele sector blijken de besparingen in arbeidstijd nauwelijks spectaculair. De bij automatisering van bestaande bestanden noodzakelijke correcties en aanpassingen zijn dikwijls futiel maar vergen veel tijd, vaak even veel tijd als men dacht te besparen. Bij koppeling van geautomatiseerde bestanden geldt dit in nog veel sterkere mate. De service geboden aan bezoekers en eigen medewerkers wordt echter enorm vergroot. Beslissingen om dure boeken wel of niet aan te schaffen voor de ar chiefbibliotheek kan men thans mede baseren op kennis over de beschikbaar heid van deze boeken elders. Het allerbelangrijkste blijft het feit dat de onder zoeker meer informatie vindt, en wel dichter bij huis en bovenal sneller. 334 335

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1989 | | pagina 32