gens besteden we aandacht aan gecontroleerd trefwoordgebruik, omdat men bij de ontsluiting van collecties met een historische context, zoals een tha, op heel wat terminologieproblemen zal stuiten. Omdat het voorgaande weer eisen stelt aan de databaseprogrammatuur die men wil gebruiken voor het beschrij ven en ontsluiten van de tha, zullen we de belangrijkste van die eisen nader bekijken. FOBiD-standaard en iconografie De Regels voor titelbeschrijving, uitgegeven door de Federatie van Organisa ties op het gebied van het Bibliotheek-, Informatie- en Dokumentatiewezen (fobid), hebben als voornaamste doel 'hulpmiddel te zijn voor de internatio nale overdracht van bibliografische gegevens'.2 Men bereikt dit door standaar disatie van de beschrijvingen, zodat identificatie van afzonderlijke documen ten en uitwisseling en overdracht in machineleesbare vorm mogelijk is. De FOBiD-standaard is duidelijk niet bedoeld voor ontsluiting, al geeft ordening op hoofdwoord en titelwoorden een beperkte toegang op de collectie waar het bibliografische gegevens betreft. De FOBiD-standaard is uiteraard vanuit een bibliotheek-optiek geconstru eerd. De omschrijving bibliografische beschrijving van niet-boekmaterialen' illustreert dat. Het is oneigenlijk om niet-boekmaterialen tot boeken te kne den en er dan bibliografische regels voor titelbeschrijving op van toepassing te verklaren. Het is bovendien een streng keurslijf - op zich juist terwille van de standaardisering - dat er toe leidt dat volgens hoofdsysteem uit de regels voor catalogusbouw gecatalogiseerd moet worden. Voor verschillende cate gorieën van niet-boekmaterialen levert dat een ongewenste ordening op. Naast catalogisering volgens het hoofdsysteem is daarom voor cartografisch mate riaal catalogisering volgens een alternatief systeem toegestaan, dat ordening op bijvoorbeeld gebied oplevert.3 Een andere factor om rekening mee te houden is, dat een belangrijk deel van de niet-boekmaterialen unica omvat en dus niet op bibliografische ken merken geïdentificeerd kan worden. Voor beeldmateriaal geldt in het bijzon der dat het geïdentificeerd en ontsloten wordt op iconografische kenmerken, dat wil zeggen kenmerken ontleend aan de voorstelling. De samenstellers van de eerder genoemde handleiding noemen dan ook enige bezwaren die het ge bruik van deze voor de tha oneigenlijke fobid- of iSBD-regels hebben.4 Ze zijn in eerste instantie bedoeld voor het beschrijven van recentelijk verschenen ge drukte publikaties. Als een ander, meer gevoelsmatig bezwaar voor atlasbe heerders noemen zij, dat de inhoudsbeschrijving niet meer vooraan staat, maar afzakt naar de annotaties. Ons inziens is het gewenst eerst vanuit de eigen op tiek van de tha de eisen en wensen te formuleren en dan te zien of men de beschrijving of een deel ervan via bestaande uitwisselingsformats kan distri bueren. En niet omgekeerd.5 Ook archivarissen beschrijven hun archiefdocu menten primair volgens de bij die documenten passende systematiek. 316 De MDA-standaard In tegenstelling tot bijvoorbeeld bibliotheken beheren musea per definitie alle soorten 'documenten': corporele documenten (driedimensionaal), plat mate riaal (tweedimensionaal, voornamelijk beeldmateriaal), literatuurdocumenten en archivalia. Daarbij kan men onderscheid maken tussen de museale collec ties (meestal unica) en de documentaire collecties. De laatste documenteren zowel de afzonderlijke museale objecten als het onderwerpsgebied van het mu seum en omvatten gewoonlijk beeldmateriaal (foto's, dia's, technische teke ningen) en literatuur (boeken, tijdschriften). Het is dan ook geen wonder dat de ontwikkeling van data standards ten behoeve van de museale collectieauto matisering zich richtte op al die soorten van documenten en zich niet - in eer ste opzet - beperkte tot één type, zoals in de bibliotheekwereld. De belangrijkste en meest omvattende data standaard is die van de Engelse Museum Documentation Association.6 Deze MDA-standaard telt 27 rubrieken (zie bijlage 1). Elke rubriek wordt-voor zo ver relevant - geanalyseerd vol gens het patroon van: wie, wat, wanneer, waar, hoe, bijzonderheid. De ru brieken 1 tot en met 5 omvatten vooral identificerende gegevens, waaronder administratieve gegevens, naamgeving, fysieke kenmerken en iconografische elementen. De volgende groep van gegevensrubrieken 6 tot en met 11 is ge richt op de geschiedenis van het object vanaf het ontstaan tot aan het moment van binnenkomst in het museum: vervaardigingsgegevens, geassocieerde histo rische gebeurtenissen of situaties, vroegere eigenaars en overdrachten. De derde groep van rubrieken - 12 tot en met 25 - bevat gegevens die te maken hebben met de 'gang van het object' in het museum: binnenkomst van het object, ver wervingsgegevens, financiële gegevens, uitleen- en tentoonstellingsgegevens, gegevens omtrent onderzoek, conservering, fotografie en gegevens omtrent de verwijdering van een object uit de collectie door overdracht of om andere re denen. De laatste twee rubrieken (26-27) tenslotte bevatten commentaar en re ferenties naar relevante documentatie. De uitgewerkte MDA-standaard - door mardoc in het Nederlands vertaald en gehanteerd als datadictionary bij de bouw van databases - bevat vele hon derden velden. Als zodanig wordt deze standaard nooit in zijn geheel gebruikt. Hij kan beschouwd worden als een soort 'bouwdoos': elke collectiebeheerder of groep van collectiebeheerders haalt er die velden of 'bouwstenen' uit die voor de gewenste database nodig zijn. Put elke collectiebeheerder uit deze zelfde lijst, dan is uitwisselbaarheid van collectiegegevens op het niveau van gege- venstype in elk geval gegarandeerd. De beheerder van een tha zal idealiter de meeste rubrieken wel kunnen ge bruiken, al zal in de praktijk gebrek aan personele capaciteit dwingen tot be perking en tot een keuze van de meest relevante rubrieken en velden. Het gaat buiten het bestek van dit artikel de afzonderlijke rubrieken en velden te bespre ken. We beperken ons daarom tot het navolgende voorbeeld. In bijlage 1 wordt een overzicht gegeven van de gegevensrubrieken uit de mda/mardoc datadictionary. Elke rubriek is onderverdeeld in vele velden. In het onderstaande voorbeeld is weergegeven hoe men een rubriek 'Iconografie' kan vormen door een aantal velden uit de datadictionary te kiezen (uit 04 en 05). Er worden velden benoemd en per veld wordt een voorbeeld van invulling gegeven aan de hand van het hierna afgebeelde portret van Witte de With. 317

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1989 | | pagina 23