ken schreef de provinciale gouverneurs aan er op toe te zien dat alle provincia le en gemeentelijke archieven werden geordend en beschreven en dat hun om vang en staat aan 's-Gravenhage zouden worden gerapporteerd. De uitslag van deze nationale enquête was teleurstellend, voornamelijk als gevolg van het ont breken van medewerking door de lagere overheden. Onvolledige beantwoor ding als 'onze archieven zijn gering in aantal en uitsluitend van locale waarde' toonde een duidelijk onbegrip.10 Ook het Leeuwarder stadsbestuur had de gouverneur van Friesland gemeld dat de 'stedelijke archieven in zodanige orde' waren 'dat daar niets behoeft te worden gedaan'. Als gevolg van de grote opruiming in 1824 is dit overigens een eerlijk antwoord te noemen. Inderdaad leek er niet veel archief(werk) meer voorhanden! Dat Leeuwarden ruim tien jaar later in het jaar 1838 als eerste stad in Nederland toch een bezoldigde archivaris aanstelde, moet dan ook ge zien worden als het gevolg van een aantal in die tijd spelende factoren. Ten eerste zal het de belangstelling van 'hoger hand' zijn geweest voor de oude archieven. Na het genoemde kb uit 1826 werden in 1829 bij ministerieel reglement belangrijke bepalingen over de raadpleging van alle overheidsarchie ven vastgesteld. Bij andere gelegenheden was het de gouverneur van Friesland die de aandacht vestigde op de zorg voor de oude stukken, 'in het bijzonder derzulke welke betrekking hebben op de Nederlandse geschiedenis'. Het stads bestuur van Leeuwarden had het administratieve belang van oude archieven zelf ervaren tijdens het jarenlange meningsverschil over vermeende rechten met de besturen van het Sint Anthony-gasthuis en het Old Burger Weeshuis. De oude archiefstukken hadden de gemeente in deze uiteindelijk voor een aan zienlijke financiële strop weten te behoeden. En dan was er de altijd terugke rende wanorde. Ook in het jaar 183811 moest worden geconstateerd dat 'de nauwkeurigheid van de archiven en het register veel te wensen overliet'. De doorslaggevende reden voor de aanstelling van een archivaris zal echter de per soon van Wopke Eekhoff (1809-1880) zijn geweest. Deze ambitieuze autodidact, door tijdgenoten wel 'Wopke Profeet' genoemd om zijn zelfverzekerdheid en overtuiging van eigen bekwaamheid, was van ori gine boekdrukker en al op jonge leeftijd geïnteresseerd in de geschiedbeoefe ning.12 Gesteund door enkele notabelen in zijn plan om de geschiedenis van de stad Leeuwarden te schrijven, werd hem in het jaar 1833 vrije toegang tot de stadsarchieven verleend. Zijn in de daaropvolgende jaren regelmatige ver schijning aldaar bracht hem ook verschillende opdrachten vanuit het stadhuis. Behalve het op orde brengen en catalogiseren van de aanwezige boekwerken, deed hij archiefonderzoeken 'voor de opsporing en handhaving van de stads rechten' en dergelijke. Nadat zijn eigen opdracht in het begin van 1838 gereed was gekomen en aan de Gemeenteraad was gepresenteerd, werd bijna gelijk tijdig vanuit dit orgaan aangedrongen op de benoeming van een archivaris. De daartoe ingestelde commissie van onderzoek kwam vervolgens tot de con clusie dat de benoeming van 'eenen geschikten persoon om den stadssecretaris te adsisteren' bij de 'hoogstbelangrijke werkzaamheden voor het stedelijk ar chief' gewenst was. Zij beëindigde haar rapportage met de opmerking dat voor deze functie 'ja misschien geen ander persoon zal kunnen worden gevonden dan de aan ons allen bekende en, gedurende enkele jaren, reeds in het stads archief met ijver werkzamen Wopke Eekhoff...' Nadat de betreffende raadstuk- Wopke Eekhoff, gemeentearchivaris van 1838 tot 1880. ken onder de leden hadden gerouleerd en kennis was genomen van de eerste versie van zijn Geschiedkundige beschrijving van Leeuwarden - nu nog altijd een veel gebruikt werk! -besloot de Gemeenteraad op 12 maart 1838 zon der verdere discussie om met terugwerkende kracht tot 1 januari Wopke Eek hoff te benoemen voor de tijd van zes jaren tegen een jaarlijks tractement van zeshonderd gulden.13 De gemeentearchivarissen in de periode 1838-1988 Gedurende de tweeënveertig jaren dat Eekhoff de functie van archivaris ver vulde, heeft hij een stevig fundament gelegd voor het archief als gemeentelijke instelling. Stukken die waren afgedwaald wist hij met een volhardende, bijna gedreven speurzin weer bijeen te krijgen. Van het toenmalige oude stadsar chief werd een inventaris vervaardigd. De verzameling boeken uit de in 1639 al vermelde boekerij werd de kern van de Stedelijke Bibliotheek, nu de insti tuutsbibliotheek van het Gemeentearchief, die Eekhoff als boekhandelaar aan zienlijk wist te verrijken en waarvan hij in 1870 een catalogus liet drukken. De Stedelij ke Kunstverzamelingtegenwoordig de Topografisch-historische At las geheten, werd door hem uitgebreid met kaarten, prenten, tekeningen en gravures en in een in 1875 gedrukte catalogus beschreven. De deelverzameling portretten van Friese stadhouders uit deze collectie werd door koning Willem m tijdens diens bezoek aan Leeuwarden in 1872 dermate gewaardeerd, dat Eekhoff er koninklijk voor werd onderscheiden. Zijn naam prijkte zelfs, ove rigens mede dankzij andere aktiviteiten, in de in het jaar 1875 gereedgekomen Kunstzaal van paleis Het Loo; door zijn biograaf Hoekema terecht gezien als een eervolle erkenning voor zijn onschatbare verzamelwerk en talloze publi caties.14 Deze loftuitingen compenseerden gedeeltelijk het bij Eekhoff aanwe- 202 203

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1988 | | pagina 8