^Xj\\<- C^-il irC
Cp 4A.*Zi '^fyi</J-ZMni^chA~y jQouS
Qy^ck I *2~ó Tv^i^fO-i>z.-£
cf
<5
iu*.
IAC
Uit c/e oudste vermelding over de huisvesting van het Leeuwarder archief blijkt dat rond
het jaar 1600 de oude stadspapieren van een kist zijn overgebracht naar een kast met laden.
Oud Archief der Stad Leeuwarden, no. 804.
Dat dit bijhouden onvolledig gebeurde en het op 'ordre en schoon houden van
de brieffcamer' regelmatig werd vergeten, blijkt bijvoorbeeld uit de aangepaste
instructies van de stadssecretaris uit de jaren 1648 en 1670.4 Behalve dat het
ongecontroleerd meenemen van archiefstukken door funktionarissen aan ban
den werd gelegd, diende de secretaris 'de brieffcamer op het raadhuis van nu
voortaen in beter ordre ende opsicht te nemen, ten einde de stadsresoluties,
reeckeningen enz... wel ende sorgvuldelijck bewaert mogen werden.' In reso
lutieboeken van de jaren 1679, 1729 en 1765 zijn besluiten terug te vinden die
klerken en anderen opdracht geven de archiefbescheiden wederom na te zien
en te inventariseren. De goede voornemens konden echter niet voorkomen dat
er stukken zoek raakten. In het jaar 1671 werden zelfs de oud-secretaris van
de stad Adius en de klerk Faber door de presiderende burgemeester ontboden,
om onder een 'eed van suyveringhe' te verklaren dat zij een aantal oude stads
rekeningen 'niet onder hen hadden, noch weten waer deselve moghen sijn ge
bleven'.5
In het jaar 1754 verkreeg dr.Nicolaas Tholen als medewerker van Baron
thoe Schwartzenberg, die de uitgave van het Groot Placaat- en Charterboek
van Vriesland voorbereidde, toestemming om de oude archiefstukken in de
Ioketkast te raadplegen. Zijn 'notitie van papieren... op den raedhuise te Leeu
warden'6 blijkt bijna een halve eeuw als toegang te zijn gebruikt voordat een
hernieuwde inventarisatie plaatsvond. Gerard Jacob Voorda (1735-1805), vóór
de Bataafse omwenteling in 1795 rentmeester en burgemeester, vervaardigde
in 1803 een 'register van de archiven e.a... liggende inde stads archivekas'.7
Al in het jaar 1794 had hij de Raad van Leeuwarden gerapporteerd, dat er met
betrekking tot de toestand van de archiefstukken (wederom) gesproken moest
worden van een 'compleete verwarring'. Er was 'geen ordre, vermits na desel
ve (de inhoud van de Ioketkast)... met nietigheden vermengd en ontluisterd
wierden, ja dat ook geen chartre, hetwelk men verlangde te zien, te vinden was'.
Teneinde de stadsarchieven weer op orde te brengen en te beschrijven spen
deerde Voorda geruime tijd aan het bestuderen en rangschikken van de stuk
ken. Na overleg met een 'gevolmachtigde commissie' blijkt hij eveneens een
'groot aantal nietigheden' te hebben weggegooid. Voor zijn tijd is zijn inven
taris geen onverdienstelijk werk geweest, al blijkt duidelijk dat vooral het oude
200
G. J. Voorda (1735-1805) publiceerde in 1803
een inventaris van het Leeuwarder oud-archief.
handschrift hem vele puzzels bezorgde. De verschillende stadsfunctionarissen
konden echter daarna de 'archivekas zoo als die nu gesteld was met plaisir zien;
en met gemak gebruiken'.8
Toen in 1824 de stadssecretaris Ypeij in zijn functie trad, was er blijkbaar
toch weer sprake van wanorde. Bij zijn eerste rondgang door het stadhuis oor
deelde deze functionaris dat veel archiefstukken als scheurpapier en oude boe
ken voor verkoop in aanmerking kwamen. Deze 'daad van vandalisme, ken
schetsend voor zijn tijd', bracht het oud archief van Leeuwarden een
onherstelbaar verlies toe. Een ooggetuige vertelde9 'dat toen men bezig was,
die grootte hoop te wegen en in te schepen', hij daar voorbij kwam en 'toeval
lig redde een zwaren foliant waarvan de band reeds was afgescheurd'. Deze
foliant die rekeningen uit de jaren 1580-1583 bleek te bevatten, 'heb ik op ver
zoek later weer aan de stad overgedragen'. 'Het bewaren van oude stukken,
en het mededelen van dezelve aan deskundigen kan ik daarom niet ernstig ge
noeg aanbevelen'.
De benoeming van Wopke Eekhoff tot archivaris in 1838
In de eerste decennia van de negentiende eeuw werd, ook landelijk, veel scha
de aan de oude archiefbestanden toegebracht. De algemeen heersende opvat
ting was dat alleen de stukken die nog administratieve betekenis hadden, be
waard moesten blijven en dat alle overige bescheiden wel konden worden
vernietigd. De inzichten veranderden mede naar aanleiding van het Konink
lijk besluit van 23 december 1826, dat opriep onbekende geschiedbronnen op
te sporen en te publiceren. Mede onder invloed van de Romantiek kwam de
eigen geschiedenis weer in de belangstelling. De minister van Binnenlandse Za-
201