Prof. dr. J. E. deQuay, Commissaris van de Koningin in Noord-Brabant, 1946-1959.
Foto uit de inventaris van het archief.
Tijdens de oorlogsdagen, als hij als kapitein in Den Haag zit en U met de kin
deren in Middelharnis, schrijft hij op 13 mei aan U: 'De menschen hier zijn
allemaal prachtig. Mooi volk die Nederlanders. Nu leer je hen kennen en word
je er nog trotscher op dan voorheen. God zegen jullie allen."
Algemeen Rijksarchivaris Ribberink keek tenslotte terug op de periode
1934-1940.
'Wij zijn hier bijeen ter gelegenheid van de voltooiing van de inventaris van
het archief van prof. dr. J. E. de Quay. Vaak vroeg ik mij af hoe deze milde
man in de politiek verzeild is geraakt. Hij was niet ambitieus1, drong zich nooit
op de voorgrond en was bereid eindeloos naar anderen te luisteren.2 Stuk voor
stuk eigenschappen, die zich nauwelijks verdragen met een politieke carrière.
Het antwoord ligt, dunkt mij, in het tijdvak 1934-1940. Als reserve eerste lui
tenant en als landelijk voorzitter van de voortrekkers - verkenners van 17,18
jaar en ouder dwong plichtsgevoel hem op een pad, waar hij zijn leven lang
niet echt meer van af kon komen. Hij ontplooide kwaliteiten, die hijzelf niet
264
zo onderkende, zijn omgeving echter des te meer. Nu de inventarisatie is vol
tooid, is het zinvol te spreken over de jaren 1934-1940, waarover niet veel in
zijn archief bewaard bleef.
In het midden van de jaren dertig kwamen veel begaafde, altruïstische
jongelui - Banning, Brugmans, De Man, Vorrink - vanuit het jeugd- en vor
mingswerk terecht in de politiek. Zo ook De Quay. Ten diepste benauwden
hen de duizenden, de tienduizenden jonge mensen, die geen toekomst meer
zagen. Een nieuwe generatie trad aan, die afgedaan had met verbruikte politi
ci als Colijn. De aanleiding tot de overstap naar de politiek kwam uit het bui
tenland. In Duitsland veroverden de nationaal-socialisten in 1933 de macht.
Op 30 april 1934 vroeg de overste H. Mathon aan De Quay of hij voorzitter
wilde worden van het comité voor Nationale Veiligheid.3 De generaalszoon
stemde toe. Hij kreeg daarvoor ook de ruimte. Zijn echtgenote antwoordde:
'als jij volgens je geweten meent, dat je het doen moet, dan moet je het doen'.4
Het werk voor het comité vroeg veel tijd. Avond aan avond was hij op pad.
Achter De Quay stond zijn collega, de Tilburgse econoom prof. dr. H. A. Kaag.
Kaag, een vriend van de directeur-generaal van Economische Zaken Hirsch-
feld, was een meester in het openen van nieuwe perspectieven en in het lance
ren van grootse ideeën.5 Colijn vond ons, zo herinnerde De Quay zich later,
'wat onrustige jongelui'.6 Op 10 november 1934 pleitte De Quay voor de rijks
kieskring Tilburg van de Staatspartij voor het versterken van de defensie.7 Hij
wees erop, dat de Nederlandse weerkracht in vergelijking met 1914 in een zwak
kere positie verkeerde. Een daadwerkelijke weerkracht zou preventief kunnen
werken. Miljoenen aan de defensie besteed zouden een vernietiging van mil
jarden kunnen voorkomen. Hierbij voegde zich nog een ander motief. Een ver
hoging van de uitgaven voor de defensie zou werkgelegenheid scheppen. De
conjunctuur zou worden gestimuleerd. Vervolgens zou een verlenging van de
tijd van eerste oefening een aanzienlijke groep jeugdige personen onttrekken
aan de verderfelijke en verwerpelijke werkeloosheid. De Staatspartij ging om.8
Gekozen werd voor hogere uitgaven voor de defensie en voor de aanpak van
de jeugdwerkloosheid.
In februari 1936 werd de actiebasis verbreed. Het comité werd omgezet in
de Vereniging voor Nationale Veiligheid. De hoofdzetel bleef Eindhoven; Phi
lips was bij het werk betrokken. De Quay bleef voorzitter. Men vond hem wijs,
uitstekend, zeer warmvoelend, geenszins emotioneel, bedachtzaam en in het
bezit van grote gaven van bemiddeling.9 In de leiding zaten de commissaris
sen van de Koningin in Groningen, Utrecht, Noord-Brabant en Limburg, bur
gemeesters, de oud-ambassadeur Thorbecke, prof. B. C. de Savornin Lohman,
prof. Rutgers van de Vrije Universiteit, de voorzitter van het Nederlands-
Israëlitisch Kerkgenootschap A. Asscher, vertegenwoordigers van de boeren-
en tuindersbonden, van het cnv en prominenten uit het bedrijfsleven.
De Quay betoogde in 1936 en 1937, dat sluitende begrotingen per jaar niet
nodig waren; per conjunctuurperiode kon ook. In het buitenland was men nauw
keurig bekend met de Nederlandse weerkracht. Hogere defensie-uitgaven zou
den kunnen bewerken, dat ons land niet in de komende stromen zou worden
meegesleurd. Het was goed hierbij dankbaar te gedenken de inzet voor de de
fensie van onze Landsvrouwe in de jaren vóór 1914, waardoor de oorlogsramp
aan ons volk voorbij gegaan was.10 Verbitterd werd van anti-revolutionaire
265