wordt bereikt dat er zonder extra inspanning en kosten steeds geschoonde en
redelijk toegankelijke archieven worden overgedragen aan de archiefdiensten.
De zeer aanzienlijke hoeveelheid middelen, die op dit moment door alle over
heden wordt besteed aan de selectie en ontsluiting van in het verre verleden
maar ook recentelijk afgesloten archieven, kan dan óók worden aangewend
voor betere vorming van dynamische archieven en voor nadere ontsluiting van
statische archieven ten behoeve van historisch onderzoek.
Hiertoe is het nodig dat archivarissen en registratoren met hun vakorgani
saties voortdurend gezamenlijk de opvattingen over het gehele vakgebied af
stemmen en standaardiseren. Hierna moet dit voor de uitvoerende werkzaam
heden gebeuren. Dit werkt ook door naar opleidingen en leerboeken. Een
handboek als dit zou de neerslag moeten zijn van een dergelijk proces van af
stemming en standaardisatie. Vervolgens zou het als uitgangspunt moeten die
nen voor de opleidingen van registratoren en archivarissen. Uiteraard zou na
der opleidingsmateriaal met een meer verklarend en praktijkgericht karakter
aan bepaalde hoofdstukken ontleend moeten worden. Juist vanwege de waar
de die een dergelijk handboek moet hebben voor afstemming en standaardisa
tie van opvattingen en methoden binnen het gehele vakgebied is het jammer
dat niet blijkt dat alle vakgenoten hebben meegewerkt aan de totstandkoming
en zich verantwoordelijk voelen voor inhoud en gebruik ervan. De overheids-
archivarissen en de bedrijfsarchivarissen en -registratoren hebben wél een bij
drage geleverd, maar de overheidsregistratoren nauwelijks. En juist deze laat
ste groep, georganiseerd in de sod, kan uiteraard bij de totstandkoming en
toepassing van een dergelijk werk niet gemist worden. Nu dit niet is gebeurd
valt te vrezen dat dit handboek in de soD-kringen te weinig gebruikt zal wor
den en het veel goedkopere werk Overheidsdocumentatie ernaast zal blijven
bestaan, waardoor de noodzakelijke eenheid niet bevorderd wordt. Geen op
timaal gebruik van talenten en energie, wat het gehele vakgebied niet ten goe
de komt. In het algemeen wil ik ten aanzien van dit fundamentele en kostbare
werk nog opmerken dat verwacht mag worden dat het zo helder en beknopt
mogelijk is geschreven. Dit is niet altijd het geval, zoals bij het hoofdstuk over
de postbehandeling, dat ik erg wijdlopig geschreven vind. Soms is er ook veel
detailinformatie opgenomen die snel zal veranderen, zoals over archiefoplei
dingen of functieclassificaties. Het is mijns inziens in dergelijke gevallen vol
doende algemene omschrijvingen te geven met enkele voorbeelden en te ver
wijzen naar prospecti, literatuur en adressen van organisaties. Soms zijn de
schema's niet zodanig dat ze in één oogopslag verduidelijken wat is geschre
ven, zoals bij het hoofdstuk over de selectie in de praktijk (4010-7) en het staaf
diagram (2032-8).
Het is binnen dit bestek niet mogelijk nader in te gaan op de inhoud van ieder
hoofdstuk afzonderlijk. Ik beperk mij tot het volgende. De hoofdstukken over
de ontsluiting van de dynamische en (semi)statische archieven zijn vakkundig
en zelfs met enige humor door Den Teuling geschreven. Zijn brede ervaring
die hij als docent aan de Rijksarchiefschool en als archiefinspecteur opdeed
met ontsluiting van archieven, komt goed tot zijn recht. Hij legt de nadruk
sterk op de naar decimale codes geordende dossierarchieven. Dit ligt voor de
hand bij de behandeling van dynamische archieven, omdat dergelijke stelsels
258
tegenwoordig zo algemeen worden toegepast. Maar bij de behandeling van de
inventarisatie van statische archieven brengt het met zich mee dat aan de ru
briekstelsels of andere ordeningsstelsels en de toepassing ervan bij gemeenten,
bedrijven, verenigingen of kerken relatief zeer weinig aandacht wordt besteed
en er weinig voorbeelden van worden gegeven. Terwijl juist de inventarisator
van niet uniform zaaksgewijs geordende codearchieven in de praktijk behoef
te heeft aan meer theoretische kennis over andere ordeningsstelsels, waaron
der ook gemengde stelsels en voorbeelden van toepassingen.
In de inleidende paragrafen over de inventarisatie van statische archieven
wordt uiteraard met nadruk gewezen op de toepassing van het structuurbegin
sel en het bestemmingsbeginsel. De toepassing ervan wordt voorgeschreven en
de consequenties in de praktijk worden behandeld. Bij deze algemene behan
deling wordt evenwel niet duidelijk vermeld dat het, voorafgaande aan de or
dening en inventarisatie, steeds zeker moet zijn dat voldoende tijd en geld ge
reserveerd is. Bovendien dat strikte toepassing van het bestemmingsbeginsel
ook praktisch uitvoerbaar moet zijn. Afgedwaalde bestanddelen kunnen im
mers onlosmakelijk in andere archieven zijn vervlochten, in handen van on
willige beheerders zijn gevallen of geheel onvindbaar zijn. Is het aanvaardbaar
in dergelijke gevallen te volstaan met een reconstructie op papier, die in de
inleiding wordt opgenomen, terwijl de materiële hereniging achterwege blijft?
En in hoeverre is voorts een inventarisatie, waarbij de klassieke grondbeginse
len afhankelijk van budget en tijd nog slechts ten dele toegepast worden, nog
aanvaardbaar en welke ondergrenzen van de kwaliteit moeten hierbij in acht
worden genomen? In onze tijd van overvloed aan ontoegankelijke archieven
en beperkte budgetten moeten dergelijke vragen onvermijdelijk voor elk type
archief en elke staat van ordening aan de orde komen, ook in een dergelijk
handboek, opdat met de beschikbare middelen zoveel mogelijk archieven op
een aanvaardbare wijze worden geordend en ontsloten en een beperkt aantal
inventarisatieprojecten niet alle middelen opslokten. Deze vragen komen in
dit werk slechts kort aan de orde bij het deelonderwerp over inventarisatie van
volledig in wanorde geraakte archieven.
Terecht wordt er veel aandacht besteed aan de inventarisatie van gemeen
tearchieven, onder meer door opname van een nuttig standaard-ordenings
schema voor het oud archief en de behandeling van classificatieproblemen.
Mede hierdoor is het werk voor de gemeentelijke administratie zeer nuttig. In
het artikel van Adam over het archiefbeheer bij de provincie Gelderland wordt
uitgebreid aandacht besteed aan de praktijk bij de provincie. Het zou gewenst
zijn in deze losbladige uitgave nog dieper in te gaan op de praktijk van de re
gistratuur en archiveren bij de rijksoverheid, zowel bij beleidsvoorbereidende
als bij uitvoerende diensten. Hierdoor zal het werk winnen aan gebruikswaarde.
De hoofdstukken over de organisatie van het archiefwezen bij de overheid,
instellingen en bedrijven, over het archiefrecht, het beschikbaarstellen van ar
chieven en over de overdracht aan archiefbewaarplaatsen zijn door Ketelaar
helder en beknopt geschreven. Zeer bruikbaar zijn de bijlagen, zoals modellen
voor overeenkomsten van schenking en opname. De schema's in de tekst zijn
duidelijk. Het is goed te weten dat bij het hoofdstuk archiefrecht voor de over
heid, in de paragraaf Archiefwet 1962, ook de hoofdzaken van het Archief-
besluit worden behandeld. Het is opmerkelijk dat het archiefrecht dat is vast-
259