Louis Pirenne, in 1924 te Tilburg geboren, stamt van vaders zijde uit een fa
milie, die generaties lang geworteld is in het land van Luik en afkomstig is uit
het schilderachtige stadje Clermont sur Berwinne ten noorden van Verviers,
waar de historicus Henri Pirenne geboren is. De tak, waar de nu Nederlandse
Pirenne's op teruggaan, heeft zich in het begin van de 19e eeuw gevestigd in
Aubel, een marktplaats in hetzelfde gebied juist ten zuiden van de Voerstreek.
Het balanceren op de grens van de Franstalige en Nederlandstalige cultuur is
Pirenne van jongs af aan vertrouwd geweest, wat hem bij zijn werk als rijksar
chivaris in Noord-Brabant goed van pas is gekomen. Overigens is zijn Neder
landerschap versterkt door zijn in Arnhem geboren moeder met de echt Gel
derse familienaam Menting.
Het jezin Pirenne-Menting was voorbestemd voor een leven in België ware
daar niet de eerste wereldoorlog tussenbeide gekomen, die het jonge paar na
twee Amsterdamse jaren in 1917 deed besluiten zich te vestigen in Tilburg. Voor
technische vakken moest ons land in die periode nog dikwijls een beroep doen
op buitenlanders zoals zijn vader. Ons land kende op dat gebied nog een ach
terstand.
In de jaren 1945-1950 studeerde Louis Pirenne geschiedenis aan de Katho
lieke Universiteit van Nijmegen, bij onder andere J. D. M. Cornelissen ('een
oom van de algemene rijksarchivaris Ribberink') en diens opvolger L. J. Ro
gier. Het Sommersemester 1946 bracht hij door aan de universiteit van Fri-
bourg in Zwitserland, waar hij bij de bekende diplomaticus Foerster het ten
tamen paleografie aflegde.
Na het behalen van zijn kandidaats, in 1948, werd hij assistent van de stads
archivaris van Den Bosch H. J. M. Ebeling. Na zijn afstuderen ('met scripties
uit het stadsarchief natuurlijk') verbleef hij in 1951 in Salzburg, aan het Semi
nar for American Studies. Van de gemeente Den Bosch had hij daarvoor bui
tengewoon verlof gekregen. In 1952-1953 liep hij halve dagen stage op het rijks
archief, om eind 1953 archiefexamen te doen. Na het overlijden van Ebeling
werd Pirenne met ingang van 1 januari 1954 benoemd tot stadsarchivaris van
's-Hertogenbosch.
In 1959 promoveerde hij aan de Katholieke Universiteit te Nijmgen tot doc
tor in de letteren op het proefschrift 's-Hertogenbosch tussen Atrecht en Utrecht.
Staatkundige geschiedenis 1576-1579 (Tongerlo 1959). Met ingang van 1 juli
1963 werd hij benoemd tot rijksarchivaris in de provincie Noord-Brabant. In
het Brabantse culturele leven bekleedde hij vele functies; hij was onder andere
mede-oprichter en voorzitter van de Historische sectie van het Brabants Ge
nootschap van Kunsten en Wetenschappen. In de jaren 1968-1976 was hij on
dervoorzitter, later voorzitter van de Vereniging van Archivarissen in Neder
land ('een zeer boeiende periode, die voortleeft, niet alleen in de herinnnering,
maar ook in een vriendschap met collegae in ons land en daarbuiten-
vriendschap waarvoor ik nu meer tijd kan vrijmaken').
Het rijksarchivariaat in Noord-Brabant heeft hij vervuld tot hij per 1 augustus
1988 met de vut ging.
190
erop, vol met gaten. Toen ben ik in het stadhuis gaan rondlopen en heb een
bureau, dat ergens in de hal van het stadhuis stond, gewoon gestolen'.
Pirenne begon al tijdens zijn studie op het archief te werken. Via mgr.
Th. J. A. J. Goossens, historicus en hoogleraar economische geschiedenis aan
de Handelshogeschool in Pirennes geboorteplaats Tilburg, met wie hij een ge
sprek had over een mogelijke baan bij de bibliotheek van de Leergangen (de
MO-opleiding), kwam hij in contact met Ebeling. Die zocht een assistent, maar
wilde iemand die nog niet met zijn studie klaar was, omdat hij het werk zelf
nog een paar jaar wilde doen.
In de jaren 1952-1953 bereidde Pirenne zich voor op het archiefexamen. Er
was in die tijd geen archiefschool. 'Je kreeg van de examencommissie een boe
kenlijst voor de verschillende vakken, die moest je dan kennen.' Hij wilde 'al
tijd al archivaris worden', evenals nog twee andere Nijmeegse studenten,
J. E. A. L. Struick en F. A. Brekelmans. 'Als je zei dat je archivaris werd, dan
werd er heel vreemd tegen je aan gekeken, dat vond men maar niks, iedereen
dacht aan leraar.' Met het oog op het archiefexamen koos Pirenne als bijvak
oud-vaderlands recht bij prof. mr. B. H. D. Hermesdorf, die ook lid was van
de archiefexamencommissie. Hermesdorf was een beruchte examinator, 'om
dat hij zo moeilijk examineerde en lastig was. Ik heb twee keer examen bij hem
gedaan, voor mijn doctoraal en het archiefexamen, en twee keer was het ver
velend'. Hij vroeg bijvoorbeeld wat het leenstelsel was, was met geen enkele
uiteenzetting tevreden en wilde alleen maar horen 'een privaatrechtelijke ver
houding'.
191