schreef hij dat de ordinarius ouder moest zijn dan het carillon, dat in 1555 gemaakt was, omdat bij de ordinationespro campanatore, het reglement van de klokkeluider (folio 49-51alleen gesproken werd over het beieren met twee klokken.8 Deken Pluegmackers was niet ver bezijden de waarheid: had hij zijn onderzoek nog even voortgezet, dan had hij zeker de oplossing van het vraagstuk gevonden. Hij beschikte namelijk nog over het kapittelarchief in zijn volle om vang en bovendien over alle liturgische handschriften en boeken. Wij moeten het anno 1988 met veel minder bronnenmateriaal stellen. Toen na de Franse inval en de annexatie van de Zuidelijke Nederlanden en het prinsdom Luik, het kapittel van Sint-Servaas tesamen met alle andere kerkelijke instellingen werd opgeheven, werd het archief door de nieuwe machthebbers in beslag ge nomen en 'geschoond'; de préposés au triage gingen er zelfs prat op het voor meer dan 95vernietigd te hebben.9 De enige stukken die genade vonden in de ogen van de Fransen waren de rechtstitels, de eigendomsbewijzen, de boek houding van de laatste jaren, alsmede enige oudere stukken die men van be lang achtte voor de geschiedbeoefening en die dan ook prompt naar Parijs wer den overgebracht (en daar heden nog berusten!).10 De rest van het archief werd vernietigd, met een voor die tijd begrijpelijke voorkeur voor de liturgica en de theologica. De bibliotheek trof een vergelijkbaar lot. Tussen 23 oktober en 2 november 1801 werden in Maastricht maar liefst 30.000 theologische wer ken, afkomstig uit de bibliotheken van de voormalige kloosters in het depar tement van de Nedermaas, als oud papier verkocht.11 De vernietiging van zo veel archiefmateriaal belemmert heden in ernstige mate vele vormen van onderzoek, waarvan liturgisch-historisch onderzoek er slechts één is. De ordinarius custodum is een register van 55 folio's papier van 263 x 213 mm, gebonden in een perkamenten band, in 6 katernen van 16 bladzijden plus 1 onvolledig katern van 9 beschreven en enige blanco bladzijden. De afmetin gen van de band zijn 265 a 273 mm hoog voor 220 mm breed. Het handschrift draagt als titel: Ordinarius custodum Venerandae Collegiatae Ecclesiae SJ' Seruatij Oppidi Traiecten., Leodien. Dioces. Het geheel is van één zeventiende-eeuwse hand, behoudens enkele latere aan tekeningen in achttiende-eeuws schrift. Deze laatste zijn van de hand van Gui- lielmus Pluegmackers, deken van de Sint-Servaas van 1742 tot zijn dood op 7 maart 1780.12 Pluegmackers heeft ook de foliering aangebracht. Verder is de ordinarius geheel van de hand van Henricus Lenssens, notaris te Maastricht en secretaris van het kapittel van Sint-Servaas. Zijn notariële minuten zijn be waard gebleven over de periode 1609-1645. Als secretaris van het kapittel was hij al eerder werkzaam: op 9 september 1602 mocht hij voor het eerst in het protocollenboek schrijven.13 De ordinarius heeft Lenssens aldus waarschijn lijk na 1602 geschreven. Hij heeft het handschrift in ieder geval vóór 1618 beëin digd: op de laatste pagina staat namelijk een verslag van de ontvangst van de bisschop van Luik, Ferdinand van Beieren, die plaats vond op 30 april 1618 aan de Tweebergenpoort, en georganiseerd was door de Maastrichtse kloosters en kapittels (folio 53). Gezien de plaats van deze notitie en de afwijkende kleur van de inkt kan men slechts aan een latere toevoeging denken. Het is de laatste gedateerde inschrijving in het handschrift, dat dus geschreven is tussen 1602 en 1618. 232 Transcriptiefouten Het is echter zeker dat Henricus Lenssens een ouder handschrift heeft geco- pieerd. Dit origineel moet al vroeg verloren zijn gegaan; deken Pluegmackers bijvoorbeeld heeft het nooit gekend. Men herkent in de heden voorhanden tekst zonder veel moeite een aantal transcriptiefouten en interpolaties. Iedere archivaris weet hoe nauwgezet men te werk moet gaan bij het trans criberen van oud schrift. We betrappen Lenssens meerdere malen op aperte transcriptiefouten, waaruit blijkt dat hij inderdaad een ouder origineel heeft gecopieerd, en waaruit we bovendien mogen afleiden dat hij de tekst niet heeft gecollationeerd. Bij ontstentenis van het origineel kunnen we nog slechts trans criptiefouten in de jaartallen verifiëren. Lenssens blijkt met name moeite te hebben met de Romeinse cijfers. Ten eerste vergeet hij wel eens een jaartal in te vullen. Folio 18 verso schrijft hij: Item anno Domini evenit... Hij is het jaartal gewoon vergeten! Soms slaat hij een cijfer in een jaartal over. Zo schrijft hij (folio 21 verso) dat anno Domini m°lxxviii (1078) het feest van Sint Ser- vaas (13 mei) op de woensdag na Pinksteren viel. Voor 1078 klopt deze ver melding in ieder geval niet; bovendien zou dit jaar een wel zeer onwaarschijn lijk oude vermelding vormen. De copiist is gewoonweg de honderdtallen cccc° vergeten. Het jaartal moet 1478 zijn, toen Pasen op de vroegst mogelijke da tum viel, namelijk 22 maart, en het feest van Sint Servaas inderdaad op de woensdag na Pinksteren viel. Ook op folio 20, bij een notitie over de drie Kruis- relieken gedateerd anno Domini m.lxix (1069), is hij naar alle waarschijnlijk heid de honderdtallen cccc vergeten. Op folio 27 verso boven vermeldt hij dat in m cccc.xxxj(1431) het feest van Sint Jan de Doper (24 juni) in het octaaf van Sacramentsdag viel. Ook hier klopt iets niet. Naar alle waarschijnlijkheid is Lenssens wederom een cijfertje vergeten, ofwel een i (1) ofwel een (50), zodat respectievelijk 1432 of 1481 gelezen moet worden. Beide jaren kloppen namelijk wel. Niet in alle gevallen is een logische verklaring te vinden voor de transcriptiefouten in de jaartallen. Op folio 22 vermeldt het handschrift dat, wanneer het feest van Sint Servaas op de vigilie van Pinksteren valt, het naar de vrijdag daarvoor verplaatst moet worden, 'zoals voorviel in 1469': et eve nit anno Domini m.cccc.lxix°. Voor 1469 klopt deze vermelding in ieder geval niet. Maar welke transcriptiefout Lenssens hier heeft gemaakt is niet duidelijk. Reeds in de achttiende eeuw had deken Pluegmackers onze copiist op een schrijffout in een jaartal betrapt. In de tekst staan namelijk (folio 28 recto en verso) twee jaren van de Heiligdomsvaart vermeld, die om de zeven jaar ge houden wordt en waarvan de eerste historische vermelding uit 1391 dateert. Het handschrift vermeldt dat de Heiligdomsvaart plaats had anno Domini m°.cccc.°lxxxüj° (1483) en daarna in 1489. Het eerste jaartal moet natuurlijk 1482 zijn, zoals deken Pluegmackers ook in de marge bijschrijft: puto legen- dum x°cccc°lxxxij° (volgens mij moet hier 1482 gelezen worden). Lenssens had weer eens moeite met Romeinse cijfers Hij begaat overigens wel meer slordigheidjes. Op folio 12 staat de maand- aanduiding Aprilis op de verkeerde plaats. Dat een dergelijke vergissing ook in het origineel gestaan zou hebben, lijkt onwaarschijnlijk. Tenslotte betrap pen we hem op de typische transcriptiefout van het herhalen van een woord. Zo schrijft hij dat op zondag Quasimodo en de andere zondagen tussen Pasen 233

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1988 | | pagina 23