nen slagen. Ik zou de minister dan ook in overweging willen geven om in het
overleg met zijn collega van Biza aan dit punt de nodige aandacht te besteden.
Het zich terugtrekken vanuit de generale verantwoordelijkheid voor het ge
hele archiefwezen naar de zorg voor alleen het rijksarchiefwezen is niet een
nieuwe ontwikkeling. Vorig jaar heb ik in de jaarvergadering een pleidooi ge
houden voor een in de wet op te nemen minimumverplichting voor gemeenten
tot aanstelling van een gemeentearchivaris en daarvoor diverse argumenten aan
gedragen, zonder dat daarop ook maar enige reactie is ontvangen. De nieuwe
ontwikkelingen geven voedsel aan de gedachte dat de minister het archiefwe
zen buiten het rijksniveau aan zijn lot overlaat. Het afschaffen van de subsi
diemogelijkheden voor bijzondere archiefproblemen bij gemeenten, het nog
slechts voor stagiairs bij rijksarchieven beschikbaar stellen van vergoedingen
zijn signalen die in dezelfde richting wijzen.
Nu door de reorganisatie bij het ministerie van wvc ook de afdeling Archie
ven is opgeheven en de Algemene Rijksarchivaris de eerste adviseur is gewor
den van de minister op het gebied van het archiefwezen, is ook een vroeger
element van een evenwichtig systeem van checks and balances komen weg te
vallen en doet zich direkter de mogelijkheid voor dat de Algemene Rijksarchi
varis voor een keuze wordt gesteld tussen de belangen van zijn dienst en die
van het bredere veld van het Nederlandse archiefwezen. In dat kader is met
de heer Jessurun afgesproken dat de vereniging in voorkomende gevallen di-
rekte toegang heeft tot het ministerie. Wij stellen ons bovendien voor om met
de nieuwe Algemene Rijksarchivaris tot een overlegstructuur te komen die kan
bijdragen tot een evenwichtige belangenbehartiging voor het gehele archiefveld.
Over het functioneren van de vereniging wil ik u in het kort nog enkele mede
delingen doen. Het ledenbestand is, na een opschoningsoperatie in 1986-'87,
vrijwel stationair gebleven. Recentelijk heeft een aantal Vlaamse collega's zich
als lid aangemeld. In het verslagjaar ontvielen ons drie leden door overlijden:
de archivaris van het provinciaal archief van de Minderbroeders in Nederland,
H.C.Kesseler ofm, de medewerker van het Haagse Gemeentearchief
drs. H. B. M. Jacobs en de oud-rijksarchivaris in de provincie Drenthe,
drs. E. J. Werkman. De laatste is door de huidige rijksarchivaris in Drenthe
op passende wijze in het Archievenblad herdacht.2 Hoewel hij geen lid van
onze vereniging was wil ik hier ook herdenken de heer H. Jvan Meerendonk,
die voor het archiefwezen in Nederland van grote betekenis is geweest. Velen
van ons hebben hem gekend als directeur van de Morrenstichting, maar hij
is vooral van belang geweest als een onvermoeibaar voorvechter van wat later
de gedachte van de levenscyclus van archieven is gaan heten. De totstandko
ming van de cas is voor een niet gering deel aan zijn ijveren te danken.
Ik sprak u hiervoor reeds over onze studiedagen. In september hebben wij op
een ledenvergadering in Rotterdam aandacht besteed aan de automatisering.
Na jarenlange discussies begint de automatisering nu ook feitelijk zijn intrede
in het archiefwezen te doen, hetgeen leidt tot de behoefte aan praktische za
ken als onderlinge afstemming, maar ook aan een coördinatiepunt, waar bij
voorbeeld centraal onderzoek wordt verricht naar de toepasbaarheid van be
staande database-programma's, zodat niet diensten afzonderlijk steeds weer
114
het wiel hoeven uit te vinden. Wij hadden het vermoeden dat de stichting imc-
Mardoc, die zich na haar beperkte museumverleden breder op het culturele
veld wilde gaan ontplooien, zo'n coördinatiepunt zou kunnen vormen. De ken
nismaking in september heeft niet geleid tot de overtuiging dat die stichting
thans reeds een belangrijke rol bij de automatisering in het archiefwezen zou
kunnen spelen. Vanuit de overtuiging dat kennisneming door de archiefdiensten
over en weer van eikaars automatiseringsaktiviteiten een nuttige zaak is, zal
het bestuur het komende jaar initiatieven ontwikkelen om te komen tot enige
vorm van coördinatie van de verschillende automatiseringsprojecten.
Er zijn nog verschillende zaken waarvoor ik uw aandacht zou willen vragen
zoals de maar traag van de grond komende kaderopleidingen voor de registra
tuurfase, de huishouding van de vereniging in engere zin - waarbij wij nu een
eerste jaar met Van Spaendonck achter de rug hebben en over de resultaten
zeer tevreden zijn - maar mede gelet op het gevorderde uur wil ik tot een af
ronding komen.
1988 is om meerdere redenen een belangrijk jaar. We kijken terug op twin
tig jaren ervaring met de huidige Archiefwet, het roer van de rijksarchiefdienst
wordt eveneens na twintig jaren overgenomen en voor wat de vereniging be
treft gaan we, als u straks met ons voorstel akkoord gaat, met een nieuwe voor
zitter op weg naar ons honderdjarig bestaan in 1991.
Vooruitblikkend naar die toekomst kunnen we constateren dat ons beroep
van archivaris meer dan ooit nodig zal zijn. In tegenstelling tot het wat pessi
mistische gevoel dat de secretaris en ik in september proefden bij het congres
van de Society of American Archivists in New York, een gevoel dat de auto
matisering het beroep zou bedreigen, ben ik de overtuiging toegedaan dat juist
in het komende informatietijdperk de archivaris een belangrijke rol heeft te
spelen. Of om het met de scheidende Algemene Rijksarchivaris, de archivaris
van de Jongste Dag, te zeggen: 'on verra, ik heb het zelf altijd een heel mooi
beroep gevonden. Ik zeg altijd tegen de medewerkers: het is het vak met het
meeste perspectief! Als straks de trompetten geschald hebben en alles is afge
lopen, dan staan wij nog bij de dossiers. Want u denkt toch niet dat er bij het
Laatste Oordeel ongegrond geoordeeld zal worden?3
Noten
1 Nederlands Archievenblad 92 {\9&%), 1-27.
2 Idem, 67-69.
3 De Volkskrant, 16 april 1988.
115