ren. De aldus gevonden jaarlijkse netto-inkomsten zijn in een register geno
teerd en vervolgens is aan de hand daarvan per ambtenaar de gemiddelde jaar
lijks netto-opbrengst berekend. De bedragen zijn op vijftig pond naar bene
den afgerond en de uitkomsten van deze berekeningen zijn in de staat van het
domein over 1473-1474 terug te vinden folio 32r-33r).19 Een simpel en voor
de hand liggend procédé, omdat de inkomsten van de genoemde functionaris
sen immers van jaar tot jaar aan sterke schommelingen onderhevig waren.
De rijk gedocumenteerde staten van het domein van de kwartieren werden
begin december 1473 voltooid. Dit was vijf maanden na het begin van het boek
jaar, dat liep van 13 juli 1473 tot 13 juli 1474. De staten waren het resultaat
van de inspanningen die sinds augustus of september door de commissarissen,
al dan niet in samenwerking met de kwartierlijke rentmeesters, waren geleverd.
Zoals hiervoor reeds is uiteengezet waren deze inspanningen velerlei. Ze had
den deels bestaan uit het doorzoeken van de Gelderse hertogelijke archieven,
deels uit het oproepen van bezitters van domeinen, deels uit het onderzoeken
en afschrijven van door hen meegebrachte bewijsstukken en deels uit het on
dervragen van de opgeroepenen. Desondanks waren de commissarissen, ot mo
gelijk hun superieuren, nog niet tevreden met het behaalde resultaat, want eerst-
genoemden hebben in 1474 nog enkele bevelschriften laten uitgaan om nog
eventuele tot dan toe onbekende bezitters van domeinen op te sporen. Op 23
januari lieten zij bij voorbeeld een bevelschrift uitgaan dat een oproep bevatte
aan bezitters van tienden en opwassen om hun rechten te komen bewijzen.
Op 14 maart daaropvolgend richtten zij zich in een brief tot de rentmeester
van het kwartier van Nijmegen. Hierin constateren zij allereerst dat een aan
zienlijk aantal bezitters van domeinen zich nog niet bij hen gemeld heeft. De
vraag laat zich hier stellen waarop de commissarissen deze mening gebaseerd
hebben, maar een antwoord is helaas niet te geven. In het schrijven krijgt de
genoemde rentmeester opdracht om zich in het bezit te stellen van alle domei
nen waarvan de bezitters zich niet gemeld hebben en hiervan een register aan
te leggen. Met betrekking tot de leengoederen moest de rentmeester overigens
dezelfde maatregelen nemen.Om een en ander kracht bij te zetten heeft ook
Karei de Stoute zelf op 28 april 1474 een bevelschrift laten uitgaan waarin hij
zijn Gelderse ambtenaren bevel gaf tot het publiceren van nieuwe oproepen
aan nog niet opgespoorde bezitters van domeinen om zich te melden.22 De her
tog kondigde overigens op dezelfde dag zijn Ordonnantie op het Domein van
Gelre af.23
Het schijnt dat de rentmeester van het kwartier van Nijmegen de bevelen
van de commissarissen niet heeft opgevolgd. In een brief van 14 juli 1474 stel
len zij dat de rentmeester nalatig is geweest in het uitvoeren van vroegere beve
len.24 We kunnen slechts speculeren over de motieven die de commissarissen
hadden om steeds nieuwe oproepen te laten uitgaan aan vermeende nalatige
bezitters van domeinen. Deze oproepen hebben nauwelijks nog iets opgeleverd,
zo leert een vergelijking van de staat van het domein over 1473-1474 met die
over 1476-1477.
Hoewel de inkomsten uit de verpande domeinen niet aan de landsheer toe
kwamen, maar aan de pandhouders, bleef eerstgenoemde uiteraard eigenaar.
Het is daarom niet verbazingwekkend dat de commissarissen alle verpande do
meinen nauwkeurig hebben geregistreerd en in de staten hebben opgenomen.
160
Daarbij komt nog dat Karei de Stoute kort voor zijn inval in Gelre bij wijze
van represaille alle door de hertogen van Gelre gedane verpandingen en ver
vreemdingen van domeinen nietig had verklaard.21' Vanuit het standpunt van
de hertog behoorden de bewuste domeinen daarom onder de inkomsten van
het domein te worden gerangschikt, hetgeen in de staten van het domein ook
is geschied (folio 34r-49r).
Het is niet duidelijk op welke wijze de commissarissen de jaaropbrengst van
de verpande domeinen hebben vastgesteld. Waarschijnlijk heeft men de na
oproep verschenen pandhouders een verklaring omtrent de jaarlijkse opbrengst
van het door hen in pand gehouden domein laten afleggen. Het is overigens
geenszins bewezen dat alle pandhouders van de in de staten opgenomen ver
pande domeinen daadwerkelijk verschenen zijn. We moeten er daarom reke
ning mee houden dat de commissarissen soms noodgedwongen op eigen gezag
de jaaropbrengst van een verpand domein geschat hebben. De pandhouders
zelf zullen trouwens ook niet altijd geweten hebben wat de exacte jaaropbrengst
van hun pandbezit was. De opgegeven waarden in de staten zijn daarom tame
lijk ruwe schattingen, zoals ook blijkt uit de veelvuldig voorkomende uitdruk
king pourra valoir environwaarna een bedrag wordt opgegeven. Soms is ge
bruik gemaakt van de jaarlijkse pachtopbrengst in het geval dat het verpande
domein verpacht is. Er zijn geen aanwijzingen dat bij de berekening van de
jaaropbrengst zonder meer is uitgegaan van de terugkoopsom van het pand,
gesteld dat die bekend was. Er kan slechts een vage relatie worden vastgesteld
tussen de terugkoopsom en de opgegeven jaaropbrengst, namelijk dat de jaar
opbrengst ongeveer 1/15 tot 1/10 deel van de terugkoopsom bedraagt.
Soms moesten slinkse methodes worden toegepast om de jaaropbrengst van
de verpande domeinen te achterhalen. Toen de rentmeester van het kwartier
van Arnhem op 30 november 1473 van de commissarissen van het domein te
Grave schriftelijk bevel kreeg om bij hen te komen, kreeg hij tevens nog een
andere opdracht. Hij moest namelijk via Nijmegen reizen en daar heimelijk
nagaan wat de jaaropbrengst was van de aan de stad verpande gruit.26 Ken
nelijk had het Nijmeegse stadsbestuur geweigerd hierover inlichtingen te ver
schaffen of wilden de commissarissen controleren of het door de stad opgege
ven bedrag wel juist was.
De staat van het kwartier van Nijmegen over 1473-1474 kenmerkt zich in
vergelijking met die over 1476-1477 door het grote aantal schattingen van de
jaaropbrengst van de verpande domeinen. In 1476 blijkt men erin geslaagd
te zijn om een aantal van de verpande domeinen, waarvan Karei de Stoute im
mers in 1473 de verpanding nietig had verklaard, aan de pandhouders te ont
nemen. Deze 'teruggekeerde' domeinen werden blijkens de staat over 1476-
1477 verpacht. Hierbij is het opvallend dat de jaarlijkse pachtopbrengsten aan
zienlijk lager zijn dan de in de staat over 1473-1474 opgegeven getaxeerde jaar
opbrengsten. Het zal duidelijk zijn dat de commissarissen in 1473 de waarde
van veel verpande domeinen hebben overschat.
Naast de neerwaartse bijstelling van de getaxeerde jaaropbrengsten is er nog
een andere factor geweest die ertoe heeft geleid dat de totale jaaropbrengst
van de verpande domeinen in de staat over 1476-1477 lager is dan in die over
1473-1474. Een aantal pandhouders heeft namelijk van Karei de Stoute de be
vestiging van hun pandrechten gekregen. Dit betekende dat de hertog deze ver-
161