de sociale wetenschappen, maar ze moeten ook kunnen omgaan met de com puter in brede zin en die vaardigheid up to date houden. De Vries rondde zijn betoog af met drie stellingen: een systeem waarin tus senkomst van een archiefmedewerker niet meer noodzakelijk is, is in het na deel van de relatieve leek, die immers wordt buitengesloten; als de opleiding tot archiefmedewerker onder dwang van nieuwe technologie te technisch wordt, gaat de vertaalfunctie van algemene gebruikersvraag naar wellicht aanwezige data verloren; ook uit geautomatiseerde bestanden moet ten behoeve van ana lyse op de eigen computer gekopieerd kunnen worden. In de discussie werd onder meer duidelijk, dat het Steinmetzarchief niet geïn teresseerd is in de geautomatiseerde overheidsadministratie als zodanig. Al leen als naar bepaalde bestanden vanuit de doelgroep vraag wordt verwacht, worden deze op de acquisitielijst gezet. De conversie- en generatieproblema- tiek stond echter centraal. De bestanden moeten nu nog iedere vijf jaar naar nieuwe banden worden overgeschreven. Misschien biedt de laser-disc op dit punt uitkomst. Men oriënteert zich. Herhaalde conversieslagen kunnen ook door een beter raadpleegsysteem overbodig worden gemaakt. Een samenwer kingsverband van de universiteiten moet plaatselijk raadplegen mogelijk gaan maken. Daarna moet het voor gebruikers mogelijk gaan worden om een bestand uit het Steinmetzarchief naar hun eigen computer te halen. Daarbij moet uiter aard met eventuele restricties van schenkers rekening worden gehouden. Zo raakte de discussie uiteindelijk een thema waarover De Vries later op de dag zou spreken: geautomatiseerd bestand en vergankelijkheid. 3-3 De 'nieuwe onderzoeker' en de archivaris - Drs. A. van der Veen - Drs. J. A. M. Y. Bos-Rops In deze gespreksronde was al het besprokene nieuw: de onderzoeker, de archi varis en het archief. Mevrouw Van der Veen, begeleidster regionale geschiedbeoefening in Noord- Brabant, en mevrouw Bos-Rops, hoofd externe dienstverlening van het Rijks archief in Zuid-Holland, constateerden beiden dat de laatste decennia de be langstelling voor de geschiedenis en daarmee voor de archieven explosief toe neemt en dat het karakter van de historisch onderzoeker en van diens onderzoek sterk verandert. Verdwenen zijn de overheersende aandacht voor politiek- institutionele onderwerpen en de gewoonte om een relatief klein aantal stuk ken diepgaand te bestuderen. Gekomen is een nog steeds groeiende aandacht voor structuren en kwantitatieve aspecten, voor het zeer recente verleden en voor lokale en regionale geschiedenis. De steeds meer gespecialiseerde profes sionele onderzoekers bestaan in toenemende mate uit niet-historici. Zij zijn dikwijls betrokken bij groepsprojecten, willen in korte tijd meer gegevens ver zamelen, raadplegen meer stukken dan voorheen en gebruiken nieuwe onder zoeksmethoden en -hulpmiddelen bij het verzamelen en bewerken van die ge gevens. Voor de 'nieuwe' amateurs, die boven het niveau van het louter verzamelen uitkomen, geldt grosso modo hetzelfde. Zij verwachten bovendien een klantvriendelijke dienstverlening. Mevrouw Bos constateerde bovendien, dat de voorkennis van de professionele onderzoekers steeds minder op de ei sen van het moderne archiefonderzoek aansluit en dat hun kennis van de 'tra ditionele' historische disciplines vermindert. 14 Zijn dit de nieuwe onderzoekers, of zijn het de oude in een nieuwe studiezaal? Beide inleiders stelden vast, dat tengevolge van deze veranderingen de afstand tussen de onderzoekers en traditioneel werkende archiefdiensten toeneemt. Ten aanzien van de middelen om dit proces te keren liepen hun opvattingen enigs zins uiteen. Mevrouw van der Veen legde de verantwoordelijkheid geheel bij het archiefwezen. Er moesten 'nieuwe archivarissen' komen, die het archief materiaal zo moesten gaan ordenen, dat de 'nieuwe onderzoeker' sneller re sultaten kon boeken. Voorts moesten zij aan de behoeften van de 'nieuwe on derzoeker' tegemoet komen met instructiedagen, cursussen voor amateurs en professionals, een kopje thee, een spreekuur, dia-series, openstelling buiten kantooruren en voorzieningen ten behoeve van groepsgewijs onderzoek. 15

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1988 | | pagina 8