de Groninger veenkoloniën, maar het vele voortreffelijke werk dat hij, getui
ge de bewaard gebleven manuscripten, daaraan gedaan heeft, leidde niet tot
een voltooiing hiervan. In 1935 lukte het toch een baan te vinden bij het Rijks
archief in Groningen, eerst tijdelijk, vanaf 1937 in vaste dienst. Hij ving als
chartermeester aan met de inventarisatie van verschillende archieven en verza
melingen.
De oorlogsjaren waren voor Werkman drukke jaren. Rijksarchivaris Brou
wer was veelvuldig ziek en vluchtte bovendien met Dolle Dinsdag in 1944 naar
Duitsland. De rijksarchivaris in Groningen was sinds 1924 al belast geweest met
het beheer van het Rijksarchief in Drenthe. Werkman kreeg dus de feitelijke
zorg voor twee rijksarchieven. Eén of twee keer per week reisde hij naar As
sen, waar twee ambtenaren de studiezaal openhielden en de voornamelijk ge
nealogische correspondentie afhandelden.
De bevrijding van Groningen in april 1945 leidde tot hevige gevechten in de
stad. Ook het gebouwencomplex van Provinciehuis en Rijksarchief lag in de
vuurlinie. Het Rijksarchief was het laatste punt waar de Duitsers verzet boden
tegen de Canadezen. Werkman was tijdens de gevechten van 13 tot 16 april dag
en nacht in het gebouwencomplex op zijn post. Door zijn moedig optreden is
onherstelbare schade voorkomen, ook toen het gebouw in brand raakte, juist
nadat het door de bezetting van ongeveer 100 Duitsers na de capitulatie was
verlaten. Het verslag dat Werkman maakte van de gebeurtenissen en zijn op
treden en dat gepubliceerd werd in het jaarverslag over 1945 en het Nederlandsch
Archievenblad van 1945/46, laat zich lezen als een oorlogsroman. Voor zijn
optreden in die dagen werd hij later onderscheiden door de Rijksinspectie Kunst
bescherming.
De vacature in Assen, die men eerst door overplaatsing van mr. A. Haga van
uit Zwolle meende te kunnen vervullen, werd met ingang van 1 juli 1946 opge
vuld door de benoeming van Werkman tot rijksarchivaris in Drenthe. In Gro
ningen werd dr. W. J. Formsma rijksarchivaris. Werkman kreeg in Assen eerst
één nieuwe medewerker (de twee oude waren geïnterneerd), in 1949 bovendien
een boekbinder. Voor het Rijksarchief in Drenthe brak nu, wat men later het
Werkmanniaans tijdperk zou noemen, aan. Een periode van rust, van stabili
teit, misschien mag men zeggen gezapigheid. Daarmee verschilde de situatie
overigens niet van vele andere Nederlandse archiefdiensten in die tijd. Het aantal
bezoekers haalde nauwelijks de tweehonderd per jaar, het aantal bezoeken lag
rond de 1300. In het begin van de jaren vijftig speelde een proces over het in
1817 gesloten Convenant tussen de stad Groningen en de Drentse veengeno-
ten. Werkman, die door de voorbereiding van zijn proefschrift al terzake kundig
was, heeft veel en beslissend onderzoek verricht voor deze rechtszaak.
Dit werk, onderzoek en hulp bij onderzoek door derden, heeft steeds zijn
voorliefde gehad. Aktieve acquisitie van archieven was een nog onbekend be
grip, met provinciale archiefinspectie hield hij zich waar nodig bezig en de zorg
om het knellend depotgebouw nam hij weg door de huur van een hulpdepot
elders in de stad. De onderbezetting van het kantoor maakte het onmogelijk
ook maar iets te initiëren. Pas in 1964 werd de eerste middelbare archiefamb
tenaar aangesteld, naast de rijksarchivaris de enige archivistisch opgeleide me
dewerker. De afstand tussen Werkman en vooral het departement was te groot
om verandering in deze situatie tot stand te brengen.
68
Tot grote publikaties kwam hij niet. Als redakteur van de Nieuwe Drentse Volks
almanak schreef hij regelmatig artikelen voor dit cultureel jaarboek, evenals
voor het maandblad Drenthe en het Drents Landbouwblad. Voor het kleine
culturele wereldje in Drenthe was hij het historisch geweten. De grote belangstel
ling uit deze kring bij zijn crematie bevestigt dat hij dat tot zijn dood gebleven is.
In 1969 werd hij benoemd tot officier in de Orde van Oranje-Nassau. In
1970 ging hij met pensioen, maar hij bleef een regelmatig bezoeker van het
Rijksarchief, tot op de dag vóór zijn overlijden. Daarbij liet hij ook anderen
profiteren van hetgeen hij verzameld had en nog dagelijks vond. Het door hem
in een lang historisch leven verzamelde materiaal is gelukkig bewaard geble
ven en kan zijn diensten aan de wetenschap nog bewijzen.
Paul Brood
69