priester- journalist De Foere minder gepermitteerd zou zijn dan aan iemand, die op vrije voeten was.25 In oktober 1819 distancieerde Mollerus zich van de opvatting van Justitie en Oorlog-, dat de grondwet zich zou verzetten tegen militair eerbetoon bij pro cessies in het Zuiden. De grondwet eiste gelijke bescherming en niet, zoals Justi tie en Oorlog schreven, gelijke behandeling. De behandeling moest zich schik ken naar de aard, de inrichting en behoefte van iedere gezindheid en bovendien was weigeren politiek niet opportuun.26 Op zijn zeventigste verjaardag werd Mollerus, bij besluit van 30 oktober 1820, door de koning onderscheiden met het grootkruis der orde van de Nederland se Leeuw als bewijs van bijzondere erkentelijkheid wegens vele en belangrijke diensten en wegens zijn doorzicht, beleid en rechtvaardige inzichten. De ministerraad In 1823 werd Mollerus voorzitter van de ministerraad. Met het instellen van die raad werd een lang groeiproces afgesloten. De oorsprong van dat proces moet worden gezocht in het onderwijs. In de tweede helft van de achttiende eeuw kreeg het vakonderwijs een wetenschappelijke grondslag. Theoretische scholing werd een vereiste voor aankomende apothekers, artillerie- en genie officieren, chirurgijnen, ingenieurs, paardenartsen en onderwijzers. Een nieuwe maatschappelijke klasse, de ontwikkelde burgerij, was in opkomst. Deze in tellectuele elite organiseerde zich in academies, colleges, genootschappen en maatschappijen. Heel bekend en machtig werd de in 1784 opgerichte Maat schappij tot Nut van 't Algemeen. Men wilde land en volk tot bloei brengen en had geen geduld met het provincialisme en met erfelijke voorrang en routi ne. In 1798 slaagde de intellectuele elite erin de nationale eenheid uit te roe pen. De jonge eenheidsstaat werd operationeel gemaakt en veilig gesteld door het in het leven roepen van departementen of ministeries. Deze departemen ten kregen het Hollandse secretariemodel. Een centraal archief waarborgde de eenheid van het beleid en de mogelijkheid verantwoording af te leggen. Het personeel werd uiteraard geworven uit de ontwikkelde burgerij. Onder koning Lodewijk (1806-1810) werden de secretarissen van de depar tementen bevorderd tot secretaris-generaal en werd het werk verdeeld over di recties en divisies, elk met onderafdelingen. Onder invloed van de Napoleon tische administratie, waar intrige en machtsstrijd regel waren, ontwikkelde menig hoofdambtenaar zich tot souverein potentaat. Dit leidde in 1818 tot het instellen van een staatscommissie om de rijksadministratie te saneren en te re duceren. Het werk van de commissie werd tot verdriet van de voorzitter, de oud-regent Repelaer van Driel, overheerst door Steven Dassevael (1770-1834). Dassevael, die in 1790 een ambtelijke loopbaan had aangevangen, was in 1798 naar Den Haag ontboden, waar hij als secretaris-archivaris van het Uitvoe rend Bewind, het Staatsbewind, de Raadpensionaris, koning Lodewijk en ko ning Willem i en vanaf 1815 als secretaris van de Algemene Rekenkamer werk te aan het verbeteren van ambtelijke procedures. Hij had een goede relatie met Mollerus. De staatscommissie 1818 verzwakte de bureaucratie niet, zoals de oud-regenten hadden gehoopt, het tegendeel was het geval. De opbouw van 64 de rijksadministratie werd voltooid met twee organisatiebesluiten van september 1823. Het ene besluit regelde de organisatie en werkwijzen van de departemen ten. Dassevael betreurde het dat hierbij ten behoeve van een geheim- of kabi netsarchief uitzondering werd gemaakt op het voorschrift van een enkel alge meen archief. Hij achtte dat, terecht, bedenkelijk.27 Bij het tweede besluit werd om een coherente beleidsontwikkeling te waarborgen de ministerraad ingesteld. Voorzitter van de Raad, die wekelijks op woensdag vergaderde, werd Mollerus. Afscheid Mollerus was politiek een lange, rechte weg gegaan. In de nadagen van de ou de republiek was hij betrokken bij pogingen het staats-stadhouderlijk bestel door verbeteringen te handhaven. De regenten-oligarchie, de Nomenclatura van die tijd, had het verhinderd. De Fransen heropenden in 1795 de weg naar de vooruitgang, die in 1787 met Pruisische bajonetten versperd was gewor den. Er kon weer gewerkt worden aan de modernisering van ons land. Vanaf 1801 werkte Mollerus in vooraanstaande posities mee aan de vernieuwingen. Doorslaggevend voor de reorganisatie van bestuur en maatschappij was de opkomst van de rijksadministratie. Politiek-administratief leidde en begeleid de Mollerus deze ontwikkeling. Hij deed het, wellicht van nature, met stijl en uit beginsel met respect. Oude idealen werden verwerkelijkt. De rechtspositie van de burger werd veilig gesteld en er kwam een constitutie. Een gekozen volks vertegenwoordiging kreeg de koorden van 's lands beurs. Het onderwijs werd georganiseerd en kwam geleidelijk aan in alle oorden van het land van de grond. Verkeersverbindingen werden aangelegd, de rivierafleidingen werden verbe terd. Landbouw en nijverheid bloeiden op en een toenemende vaart op de koloniën droeg met een levendige handel bij aan een zichtbaar groeiende wel vaart. Het fabriekswezen maakte vorderingen en wedijverde, aldus de Troon rede van 1827, met moed en volharding tegen de buitenlandse concurrentie.28 Achter deze ontwikkelingen schuilde gevaar. De staat, die braafheid en welzijn moest bevorderen, was in de ogen van de ontwikkelde burgerij een totaalverband, waarbinnen individuen en groe pen zich te schikken hadden. Deze totalitaire tendens zou zich het stuitendst uiten in de vervolging van de Afgescheidenen in de jaren dertig. Mollerus stond afwijzend tegenover sectarisme in het bestuur. Hij bleef trouw aan de staats- stadhouderlijke traditie van billijkheid en redelijkheid. Keer op keer verzette hij zich tegen het heerszuchtige beleid van de minister van Justitie Van Maa- nen en diens achterban, de Nutschristenen. Tekenend is een brief van Willem van Hogendorp aan zijn vader van 9 december 1824; men wilde 'met geweld vaccineeren en de kinderen met dienders uit de armen hunner moeder komen halen. Ik heb het oogenblik gezien dat de Raad van State z.m. daartoe ging advieseeren. Zonder Mollerus was het er toe gekomen. In de Engelsche kolo niën geschiedt het'.29 Op zijn verzoek kreeg Mollerus met 1 juli 1829 ontslag als vice-president van de Raad en als voorzitter van de ministerraad. In beide functies werd hij opge volgd door de kroonprins. 65

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1988 | | pagina 33