Van republiek tot keizerrijk In 1795 trokken Franse troepen ons land binnen en brachten de patriotten weer aan de macht. Excessen, zoals die welke gevolgd waren op de Pruisische inval van 1787, werden voorkomen.9 De nieuwe machthebbers zochten de mede werking van Mollerus. Na de ontbinding van de Raad van State in maart 1795 en de instelling van het comité te lande, dat de meeste taken van de Raad over nam, benoemde men Mollerus zonder vooroverleg tot de goed gehonoreerde functie van secretaris van het comité. Mollerus wees de aanstelling onder be roep op zijn gezondheid af. Hij was niet bereid om 'zonder medeweeten en aveu' van het Huis van Oranje politiek werkzaam te zijn.10 Op 9 november greep in Frankrijk de artillerie-generaal Bonaparte de macht. Hij wist de gezaghebbende bureaucraat Lebrun ertoe over te halen derde con sul te worden. Vele ervaren specialisten keerden terug in de administratie.11 Orde en welvaart werden hersteld en verzoening nagestreefd. Dit leidde ook in ons land tot pogingen tot herstel. Mollerus en zijn vrienden hoopten op te rugkeer van het stadhouderschap en op een neutrale positie voor ons land.12 Bonaparte wenste het stadhouderschap niet te herstellen, maar bood wel uit zicht op een andere compensatie voor het Stadhouderlijk Huis. Dientengevol ge schreef prins Willem v op 26 december 1801 aan Mollerus en aan andere oud-regenten, dat er geen redenen meer waren, die hen zouden moeten weer houden van het aannemen van ambten of het zitting nemen in besturen.13 In een conferentie van oud-regenten overtuigde Mollerus hen stap voor stap van de noodzaak van verzoening en samenwerking met de patriotten en van het onpolitieke om op dat moment te willen streven naar wijziging van de consti tutie. Collaboreren werd het devies met als conditio sine qua non 'van in een convenabel getal benoemd te worden en niet met lieden, die aanstootelijk zijn'.14 In juni 1802 aanvaardde Mollerus de benoeming tot gedeputeerde en kort daarop die tot secretaris van Holland. In april 1804 werd hij lid van de in problemen verkerende Raad der Aziatische Bezittingen. Keizer Napoleon Bonaparte maakte in 1806 van ons land een koninkrijk met zijn jongere broer Lodewijk als koning. De nieuwe koning benoemde in juli 1806 Mollerus tot minister van Binnenlandse Zaken en Eredienst. Hij had, schreef hij op 18 mei 1808 aan Mollerus, volledig vertrouwen in zijn redelijk heid, rechtvaardigheid en onpartijdigheid; 'une confiance complette en vos lu- mières et votre esprit de justice et d'impartialité'.15 Koning Lodewijk wilde de belangen van het land dienen en de rechten van de burgers eerbiedigen. De oude Jacobijnen in de Franse regering vonden dat slap. Ze zochten de schuld bij 's konings adviseurs. De Franse gezant noemde in een rapport van 15 februari 1810 Mollerus een van Lodewijks vertrouwdste raadslieden. Mollerus, die zich volgens de gezant graag op de achtergrond hield, heette in het rapport Engelsgezind, subtiel, handig en deskundig; 'fin, adroit, instruit'.16 In 1810 werd ons land een onderdeel van het Franse keizerrijk. Mollerus werd lid van het corps législatif en president van de commissie voor de finan ciën van dit lichaam. In 1812 werd hij belast met de directie van de rijkswa terstaat. 62 Het koninkrijk van Willem i Na de bevrijding van ons land verwisselde Mollerus op 6 april 1814 de leiding van de rijkswaterstaat voor die van het departement van Oorlog. Het was voor hem een vertrouwde materie. Onder het ancien régime was de Raad van State belast geweest met de zaken van de landsverdediging. De tijden waren echter veranderd. Er waren spanningen tussen oud en nieuw. Notabele leden van voor name families verlangden posten en promoties. De ontwikkelde burgerij be heerste echter de departementen. Zij hadden een sterke corpsgeest en weerden pretenties.17 Er was veel te doen en vaak vroegen de zaken om haast. Het on afgebroken werken van de vroege morgen tot de late avond of nacht viel Mol lerus te zwaar, hoezeer hij ook gewend was aan de administratieve tredmolen. Een verzwakking aan de ogen maakte hem het continueel lezen en schrijven des avonds en des nachts zeer moeilijk. Op zijn herhaald verzoek werd hij in december 1814 ontslagen. Hij kreeg een plaats in de Raad van State. Zijn op volger bij Oorlog, generaal J. W. Janssens, schreef hem op 15 december 1814 vanuit Brussel, dat hij zich tegen de overname had verzet, zo verre als het een onderdaan betaamt, en dat als hij te kiezen had gehad tussen defensie of de kust van Guinee, hij Guinee als een weldaad zou hebben beschouwd.18 Mollerus werd in april 1815 als lid van de Raad van State benoemd in een commissie tot herziening van de grondwet. Hij toonde zich een fel tegenstan der van federalistische verlangens19, dit in tegenstelling tot de voorzitter van de commissie Van Hogendorp. In 1817 volgde Mollerus Van Hogendorp op als vice-president van de Raad van State. Koning Willem I, een man met vi sie, kon niet samenwerken met Van Hogendorp, die de oude oligarchie verte genwoordigde. Na veel irritatie over en weer kreeg Van Hogendorp, die een sterke achterban had, 'grooter aanhang als men wel denkt',20 zijn ontslag. Met ingang van 31 december 1816 werd Mollerus tot zijn opvolger benoemd. Mollerus beschikte over veel kennis en relaties.21 Willem I steunde op hem. In 1820 stuurde hij Mollerus naar de oud-minister van Financiën Gogel om deze over te halen zitting te nemen in een commissie tot herziening van het belastingstelsel. Gogel weigerde aanvankelijk, hij wilde er niets meer mee te maken hebben. De strijdbare Gogel, die als enige in trouw aan oude idealen de hem aangeboden adellijke titels weigerde, liet zich toch overhalen. In een vertrouwelijke bespreking die van half acht 's avonds tot middernacht duur de, nam Gogel het vervolgens op zich een nieuw plan van belastingen te ont werpen.22 In het voorjaar van 1821 moest de staatsraad Elout geprest worden om toch minister van Financiën te worden. 'Als vriend en als mens is Elout niet te remplaceren' schreef Falck eens aan Van Lennep.23 Mollerus moest Elout erop wijzen, dat het werk, de ene dag door de anderen genomen, niet meer vroeg dan zes uur daags. Voor de uitvoering waren er beste geëmploy eerden. Wanneer de zaak bij ondervinding zou blijken hem niet aan te staan, zou hij geheel vrij zijn om af te treden. Elout capituleerde.24 Meer dan eens was er meningsverschil met de machtige minister van Justitie Van Maanen, de vertegenwoordiger bij uitstek van de ontwikkelde burgerij, de Nutschristenen. In november 1818 schreef Mollerus in een advies, dat hij de grond niet zag, waarop het doen van een petitie aan de Staten-Generaal aan de gedetineerde 63

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1988 | | pagina 32