In 1759 begonnen de onderhandelingen tussen de Hertog van Brunswijk (na mens de Prins van Oranje) en de Prins van Isenghien. Als gecommiteerden van de hertog van Brunswijk traden op de raden De Verdun en D'Ortho en als gemachtigden van de Prins van Isenghien Joseph de Lannoy en Pierre Phi lippe Cardinael. De onderhandelingen vonden plaats te Brussel en werden tot ieders tevredenheid afgerond in september 1759. De Prins van Isenghien deed afstand van de Luxemburgse domeinen in ruil voor een schadeloosstelling van 1.400.000,livres tournois, waarmee een einde kwam aan het ruim 130 jaar oude conflict. Gerekend vanaf 1759 waren, met uitzondering van drie a vier jaar, de Luxemburgse domeinen de laatste zesenzeventig jaar in handen ge weest van het Huis van Isenghien. De raad De Verdun vertrok naar Luxem burg om de domeinen aldaar te inspecteren. D'Ortho keerde terug naar Me- chelen om zich te wijden aan zijn administratie, zij het niet voor lang. Perikelen rond D'Ortho's administratie Na herhaaldelijk aandringen van de Domeinraad stuurde D'Ortho in maart 1760 papieren met betrekking tot zijn administratie naar Den Haag. Bepaalde domeinrekeningen waren sedert het jaar 1754 niet meer ter afhoring ingele verd, hetgeen de Domeinraad te Den Haag zorgen baarde; naar spoedig bleek terecht. D'Ortho had om zijn schulden te voldoen verscheidene malversaties gepleegd. Op 4 april meldde het lid van de Domeinraad de heer De Verdun bezorgd, dat de heer d'Ortho zich sedert de achttiende van de vorige maand had geëxcuseerd en dat hij sedertdien niets meer van hem had vernomen. Naar De Verdun inmiddels had begrepen, verbleef D'Ortho te Luik, hadden zijn schoonzusters zich in een klooster teruggetrokken en werd in het huis van D'Or tho te Mechelen de inventaris van diens boedel opgemaakt met het doel om deze ten behoeve van D'Ortho's schuldeisers te verkopen.24 Dit laatste bete kende voor de Domeinraad een ware ramp. D'Ortho bewaarde in zijn woning te Mechelen (en zijn verblijf te Scherpenheuvel) een groot aantal papieren 'con cernerende het Doorluchtige Huis'; papieren met betrekking tot de administratie van de domeinen in de Oostenrijkse Nederlanden, vertrouwelijke stukken be treffende aldaar namens de Prins van Oranje gevoerde processen en privé- correspondentie van D'Ortho met allerlei min of meer vooraanstaande perso nen, waaronder vele 'goede vrienden in de Nederlanden'. Voor de overneming van D'Ortho's privé-correspondentie had de Domeinraad de toestemming van D'Ortho nodig, die in deze volledig meewerkte. Een curator voor de afwikkeling van de inmiddels insolvent (failliet) ver klaarde boedel was nog niet aangesteld en de Domeinraad haastte zich om de administratieve en persoonlijke stukken van D'Ortho te doen verzamelen. Onder meer de advocaat J. O. Crabeels en de drossaard van Zichem F. E. Feijen (of Fijen), die tevens de huisklerk van D'Ortho was, werden daarmee belast. De persoonlijke stukken van D'Ortho zijn vermoedelijk niet bewaard gebleven. Volgens Feijen moest 'het verloop van zaeken bij de Heer d'Ortho eerder worden toegeschreven aen desselfs susters de twee Juffrouwen Hoyink, als wel aen den Heer d'Ortho zelfs, die een man was, welke de meesten tijd zig in zijn cabinet hield opgeslooten of zijn tijd doorbragt op de Jagt te Scherpenheuvel of andere diergelijke vermaken, welke schier geen depences vereijsten. Dat zijne susters daarentegen zeer groots waren in haere levenswijze gelijk zulx door de geheele stad van Mechelen konde geattesteert worden; dat zij veele depences hadden gedaen aen gasterijen, zwierige kleederen, bals, plaisier reijsjes na Spae en elders zodat D'Ortho onder druk van de steeds langer wordende rij crediteuren uiteindelijk gedwongen was om middelen te gebruiken 'daer geen eerlijk man zig ooit van bedient'.25 Onder de crediteuren bevond zich ook de meid van de heer d'Ortho, Cathari ne, die in huis was gebleven en voor de zusters Hoynck als kamenier had ge diend. Huilend bekende zij de heer De Verdun, dat zij sinds ongeveer vijf jaar geen loon had ontvangen en dus nog een bedrag van '18 Pistolen' op D'Ortho te vorderen had. Zij had zich over deze kwestie ook gericht tot de zusters Hoynck, doch deze hadden haar in vrij scherpe bewoordingen te verstaan ge geven, dat Catharine haar schuld maar moest zien te verhalen op de boedel van D'Ortho. De zusters verklaarden dat zij aan D'Ortho immer een zeker jaar geld hadden betaald en verder noch met de betaling van dienstbodes noch met de uitgaven van het huishouden iets te maken hadden. De meid beklaagde zich bitter over deze harde bejegening door beide zusters, voor wie zij dag en nacht had klaargestaan. Van de financiële overeenkomst tussen de heer d'Ortho en zijn schoonzusters verklaarde zij niets te hebben geweten.26 D'Ortho werd on der meer beschuldigd van het afgeven van wissels op personen die hem niets schuldig waren of die hij in het geheel niet kende en het eisen van kwitanties voor rekeningen die hij nog niet had voldaan; kwesties, die hem in aanraking brachten met de schepenbank van zijn woonplaats Mechelen en hem in laatste instantie deden besluiten zijn woonplaats te verlaten. D'Ortho ging niet naar zijn favoriete verblijf te Scherpenheuvel (Montaigu), maar naar Luik, dat geen deel uitmaakte van de Oostenrijkse Nederlanden en waar hij betrekkelijk vei lig was voor zijn schuldeisers. Ernstiger dan bovengenoemde malversaties waren de onregelmatigheden in de domeinadministratie. Jarenlang had D'Ortho de revenuen van de domeinen Diest (en de beide Kaggevinnen) en Meerhout en Vorst in ontvangst genomen van de respectievelijke rentmeesters A. G. Cox en JF. Bols sr.onder het val se voorwendsel dat hij de gelden naar Den Haag zou zenden. Krachtens zijn instructie was hem dit niet toegestaan. Nog in 1755 had de Domeinraad een resolutie uitgevaardigd waarbij aan de genoemde rentmeesters werd verzocht de ontvangsten over het jaar 1754 direct aan de Thesaurier-Generaal over te dragen. Volgens de rentmeesters had deze resolutie hen nooit bereikt. Alleen rentmeester Bols verklaarde tegenover de raad De Verdun, dat de heer d'Or tho hem van de inhoud van de resolutie mondeling op de hoogte had gesteld. D'Ortho had het bij die gelegenheid doen voorkomen, alsof de resolutie uit sluitend op verzoek van D'Ortho was genomen omdat hij niet langer belast wilde zijn met de ontvangst, overmaking en verantwoording van de gelden.27 Voor Bols en Cox, die 'altoos vlijtig waren geweest in het doen haerer Reeke- ningen', wilde D'Ortho wel een uitzondering maken. Uit vriendschap zou hij, tegen afgifte van behoorlijke kwitantie, de gelden in ontvangst blijven nemen en aan de Thesaurier-Generaal betalen. 52 53

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1988 | | pagina 27