Portret, mogelijk zelfportret van Constantijn Huygens jr, 1685. (Amsterdam, Rijksprentenkabinet) Familiewapen d'Ortho. (Algemeen Nederlandsch Familieblad, 8 (1891)) Afkomst en benoeming van J. M. Jacmain d'Ortho De familienaam van de heer d'Ortho was Jacmain. De toevoeging 'd'Ortho' ontleende hij aan het feit dat zijn vader, Jean Baptist Jacmain, een deel van de gelijknamige heerlijkheid in Luxemburg bezat.13 In Mechelen sprak men van de familie als zijnde van zeer gering aanzien 'en weijnig verscheelende van een goede en wel gezeete Boer ,..'.14 Jean Baptist Jacmain zou slechts meier van de heerlijkheid zijn geweest, die toen de heerlijkheid werd verkocht, één vierde deel van de heerlijkheid had weten te bemachtigen. Al zijn kinderen wer den er geboren. Was de familie werkelijk van gering aanzien, of was hier sprake van kwaadsprekerij? Jean Matthias Jacmain d'Ortho was in elk geval getrouwd met een lid van een aanzienlijke Noordnederlandse familie, namelijk met An na Catharina Hoynck van Papendrecht. Hij trouwde haar te Den Haag in 1744, hetzelfde jaar waarin hij in de adelstand werd verheven.15 Het echtpaar woon de te Mechelen en kreeg vijf kinderen, van wie er twee binnen een jaar na de geboorte stierven. D'Ortho's vrouw overleed, dertig jaar oud, te Mechelen in 1753. Haar zusters, Barbara Cornelia Laurentia Hoynck van Papendrecht (Den Haag 1725 - Valenciennes 1776) en Sara Maria Hoynck van Papendrecht (Den Haag 1728 - Gent 1775) woonden bij D'Ortho in. D'Ortho bezocht Den Haag nog al eens, om zakelijke redenen en omwille van zijn schoonfamilie.16 Uit dankbaarheid voor het genoten bezoek gaven de ouders hun kinderen vaak een kleine attentie mee. De reis naar Den Haag over een afstand van nog geen 170 kilometer was namelijk niet eenvoudig en kon gemakkelijk twee dagen in beslag nemen. Veel wegen waren er niet. Van Den Haag reisde men per koets naar Rotterdam en van daar met de boot tot aan de Moerdijk, waarna de reis weer verder ging per koets tot aan Meche len.17 De domeinen in de Zuidelijke Nederlanden lagen naar achttiende-eeuwse begrippen op een grote afstand van Den Haag. Met de kat zo ver van huis moesten de muizen in de Zuidelijke Nederlanden wel aan het dansen gaan; van daar dat de Domeinraad de aanstelling van een raad(-generaal) voor de do meinen in de Zuidelijke Nederlanden noodzakelijk achtte. Dat de keus van de Domeinraad in 1749 op D'Ortho viel, als opvolger van de extra-ordinaris raad E. W. Cox, had D'Ortho onder meer te danken aan het feit dat hij verzwagerd was aan de familie Hoynck van Papendrecht. Door zijn huwelijk, verheffing in de adelstand en benoeming tot raad(-generaal) trad D'Ortho in maatschappelijk opzicht toe tot de oligarchie van zelfgenoegzame regeerders die elkaar schaamteloos winstgevende baantjes toeschoven zonder daar evenwel een behoorlijke prestatie tegenover te stellen. De functie die D'Or tho aanvaardde en hem een jaarlijks tractement van ƒ3.000,opleverde was echter geenszins ontbloot van zware verantwoordelijkheden. D'Ortho zou zijn geld met hard werken moeten verdienen. De Domeinraad was zeer ingenomen met de benoeming van D'Ortho. In december 1749 werd hem door de Domein raad een zilveren doosje overhandigd, vervaardigd door de wapensnijder Sa lomon Imminck, met daarin gegraveerd het wapen van de Prins van Oranje.18 Bijzondere werkzaamheden van J.M. Jacmain d'Ortho Naast de gewone werkzaamheden waarmee een raad voor de domeinen in de Oostenrijkse Nederlanden was belast, werd D'Ortho in beslag genomen door twee belangrijke zaken. Ten eerste de verbetering van de rivier de Demer. De ze rivier, die ontspringt te Henis en via Diest, Zichem en Aarschot uitmondt in de rivier de Dijle te Werchter, trad regelmatig buiten haar oevers omdat ze het door de omliggende plaatsen geloosde, overtollige water niet kon verwer ken. De weiden langs de rivier tussen Diest en de molen te Lummen (Prins- Bisdom Luik, thans Belgisch Limburg) stonden zelfs al eeuwen onder water. De twee spuien te Diest, de grote om het water van de Demer door te laten 48 49

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1988 | | pagina 25