dienst van het Huis van Oranje. Dit artikel gaat over één van hen, mr. Jean
Matthias Jacmain d'Ortho, raad-generaal voor de domeinen in de Oostenrijkse
Nederlanden van 1749 tot 1761. Het artikel is voornamelijk gebaseerd op de
door hem nagelaten stukken, die de kern vormen van het archief Nassause Do-
meinraad, 'Zolder'. Maar alvorens op zijn geschiedenis in te gaan, eerst iets
over de goederen die hij voor de Oranje-Nassaus beheerde.
De Nassause domeinen in de Zuidelijke Nederlanden
Het betreft hier de domeinen Vianden, Dasburg, St. Vith en Bütgenbach in
het toenmalige Hertogdom Luxemburg (waarvan de eerste twee in het huidige
Luxemburg liggen en de andere in België), Grimbergen, Diest, Zichem, Meer
hout en Vorst en het paleis te Brussel (gelegen in Belgisch Brabant), het burg
graafschap Antwerpen, Rutten, Nederheim en Peen (gelegen in Belgisch Lim
burg) en tenslotte Lannoy (gelegen in dat deel van het vroegere graafschap
Henegouwen dat thans bij Frankrijk hoort).3 Op Antwerpen en Brussel na,
geen steden, dorpen en gehuchten die bij de meeste lezers een reactie van her
kenning zullen oproepen. Van de overige plaatsen zijn waarschijnlijk Vian
den en Diest nog het meest bekend. Het graafschap Vianden, waarvan de ge
lijknamige plaats de hoofdstad was, vormde geen gering bezit; het graafschap
omvatte maar liefst honderdzesendertig dorpen. Diest, hoewel geen grote plaats,
kan enige luister niet worden ontzegd. Het kan bogen op een rijk verleden als
handels- en nijverheidscentrum en tal van monumenten als het Hof van de Prin
sen van Oranje-Nassau en de Ezeldijkmolen herinneren aan de bestuurlijke
band met het Huis van Oranje-Nassau. In de oude Sint Sulpitiuskerk ligt sinds
1618 de zoon van Prins Willem van Oranje, prins Philips-Willem, begraven.
De Luxemburgse domeinen kwamen in bezit van de Nassaus via Otto it van
Nassau, stamvader van de Dillenburgse linie, die in 1331 huwde met Adelheid,
erfdochter van Vianden. Via haar zuster Elisabeth kwamen St. Vith, Bütgen
bach en Vianden in 1415 aan de Nassaus. Het kasteel Dasburg met toebehoren
werd in 1436 aan Engelbert in leen gegeven door Jan, abt van Prüm. Grimber
gen is op dezelfde wijze aan de Nassaus gekomen als het graafschap Vianden.
Het domein werd in 1757 door de gemalin van Willem Carel Hendrik Friso
(prins Willem iv) verkocht aan de hertog van Croy. Diest, Zichem, Meerhout
en Vorst en het Burggraafschap Antwerpen, aanvankelijk in bezit van de Her
tog van Gulik, kwamen aan de Nassaus in 1499. In dat jaar ruilde Engelbert
u genoemde heerlijkheden met Willem van Gulik tegen de helft van de heer
lijkheden Millem, Ganchelt en Vucht. Voor Engelbert II, luitenant-generaal
van Karei de Stoute in Limburg en Brabant, waren Diest, Zichem, Meerhout
en Vorst en het Burggraafschap Antwerpen gunstiger gelegen dan Millem, Gan
chelt en Vucht. Engelbert n liet tevens het Paleis te Brussel bouwen, waar voor
heen het Huis te Brussel stond. Het paleis werd in 1756 verkocht aan prins
Karei van Lotharingen; de domeinen bleven in het bezit van de Nassaus tot
1795. Van Rutten, Nederheim en Peen, ook wel genoemd Russon, Nerem en
Paifve, is bekend, dat in elk geval Rutten oudtijds deel uit maakte van de heer
lijkheid Herstal, die in 1458 door Antoin de Croy werd verkocht aan Jan, graaf
44
Kaartje van de Nassause domeinen in de zuidelijke Nederlanden
(R. Spork)
van Nassau. Maria van Nassau (1538-1599) was de laatste Nassau die deze heer
lijkheden bezat. Lannoy kwam aan de Nassaus bij het huwelijk van Willem
van Oranje met Anna van Egmond in 1551. Na de dood van Philips-Willem
kwam Lannoy in bezit van een verwant van Anna van Egmond.
De domeinbezittingen bestonden niet alleen uit vaste goederen, maar ook
uit rentegevende rechten zoals jachtrecht, tolrecht en tienden.4
Het beheer van de domeinen
Vanaf de vijftiende eeuw betrokken de Nederlandse Nassaus bij het beheer
van hun omvangrijke bezit deskundigen op rechtskundig en financieel terrein.
De personen die hiertoe in dienst werden genomen vormden begin zestiende
eeuw een vaste raad, de Nassause Domeinraad ('Raad en Rekenkamer'). In
1609, na de sluiting van het Twaalfjarig Bestand, werd eindelijk de verdeling
van de nalatenschap van Willem van Oranje tussen zijn drie zonen definitief
geregeld. Philips Willem (te Breda), Maurits (op het Binnenhof te Den Haag)
en Frederik Hendrik (vermoedelijk in paleis Noordeinde te Den Haag) beschik
ten ieder over een eigen raad voor de administratie van hun bezittingen. Na
de dood van Philips Willem en Maurits werden de goederen onder Frederik
Hendrik beheerd door één raad, gevestigd op het Binnenhof.5 De Domeinraad
bleef daar gevestigd tot zijn opheffing in 1795, na het vertrek van stadhouder
Willem v en de confiscatie van diens goederen.
De Raad bestond uit een thesaurier en rentmeester-generaal, een auditeur
en raadslieden. Gezamenlijk zorgden zij er voor, dat in de inkomstenstroom
uit de domeinen zo min mogelijk stagnatie optrad. Een ieder die in de domei-
45